Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>gelingen meer, dat zij naar de Hoogeschool gezonden zijn, met een gansch ander doel dan het zuurgewonnen geld hunner ouders, in feestjes en slemppartijen, te verspillen. Immers zijn zij niet jong, en is de jeugd niet de lente van het leven, die zoo vroolijk mogelijk dient doorgebracht te worden ? Studeeren en zwoegen is dat leven ? Neen ! de eentoonigheid van het studentenleven dient wel, nu en dan, door een vreugdepartijtje te worden afgewisseld. Later zullen zij den verspilden tijd wel inwinnen. Zoo redeneert menige jonkheid. Maar « later » is een onbepaalde tijd, en met angst vragen zich de ouders somtijds af : Wanneer?</p>
<p>Richard Noirqueur en Alfred De Neef onderscheiden zich bijzonder door hunne geestige zetten en prettige kwinkslagen. Beiden zijn de a haantjes vooruit » van den vroolijken groep. Zeg Kaatje, vraagt Alfred De Neef, terwijl hij zeer onhandig eene nieuw aangebrachte flesch Clicquot ontkurkt, waarvan het saámgepreste schuimend en perelend goudvocht sissend in fijne kristallen schalen ingeschonken wordt ; zeg, Kaatje, zoudt gij nog niet een glaasje mededrinken ?</p>
<p>Wellicht was zulks voor de grap gevraagd, want Kaatje had reeds haren roemer, vóór de vraag, bijgeschoven. Vivat de Champagne en het goed leven ! vervolgt Alfred. En de mooie meis....jes als 0n5.... Kant... .je, roept de kleine Richard uit, terwijl ieder woord door een zwaren hikaanval in zijne keel schijnt te willen blijven steken en hij met Zijne schier geloken oogen, die er zeer slaperig uitzien, het bedoelde juffertje onnoozel aanstaart. En de mooie meisjes ! herhaalt de groep in koor. Allen heffen het glas op, tikken en ledigen het in éénen teug op Kaatjes gezondheid.</p>
<p>Kaatje ook is nu veel inschikkelijker geworden ; zij die een paar uurtjes vroeger met den kleinen Richard zoo weinig ingenomen scheen te zijn, vindt er nu geen bezwaar in dat hij haar soms eens, uit kortswijl, de leden</p>
</text>
|