Full text |
beschikbaar bleven. Slechts een paar malen vervulde hij in
Plantijns bijzondere zaken eene rol van vertrouwen.
Wij zagen, dat in 1564 Plantijn van plan was, behalve
zijn Thesaurus, nog andere woordenboeken uit te geven:
Ditontwerp werd niet ten uitvoer gebracht. Kilianus echter
blijkt bet niet uit het oog verloren te hebben ; want hij liet
twee handschriften na, welke nog in het Museum Plantin-
Moretus berusten en bewijzen, dat hij althans een deel
der beloofde woordenboeken vervaardigde. Het is vooreerst
een handschrift, groot 239 bladen in folio, op twee kolom-
men, dicht geschreven, bevattende een tegenhanger van
zijn Miymologieum en betiteld Synonymia Latimo-Teuto-
nicd, waarin hij de Latijnsche woorden in het Nederlandsch:
overzet. Verder een exemplaar van het Promptwarùumn
Latinae Linguae — Plantin 1591, waar hij achter elk
Latijnsch-woord, dat in het gedrukte boek in het Grieksch:
en het Fransch wordt overgezet, de Nederlandsche’ vers:
taling voegde.
Beide voortreffelijke werken bleven ongedrukt ; de misken-
ning van Kilianus’ persoon werd tot zijne werken uitgestrekt :
het was immers maar een Nederlandsch taalgeleerde!
Hadde hij eens een boekje, hoe onbeduidend ook, geschreven,
met verklaringen op Latijnsche of Grieksche teksten, met
taalkundige gissingen op den eenen of anderen ouden
schrijver, hoe gretig hadde men het gedrukt en gelezen ! En
nochtans wat verschil tusschen het oordeel, dat het nage-
slacht velde over de werken van den Nederlandschen en die
van de Latijasche taalkundigen. Gingen al de werken dezer
laatste verloren op dít oogenblik, wie zou er om treuren of bij
verliezen? Hadden wij Kilianus hiet, wij misten den hecht-
sten grondslag voor de kennis der Nederlandsche taal in
vroeger eeuwen. Waar zijne tijd- en ambtgenooten den
“niets hadde voortgebracht.
de Jon
blik richtten naar het verleden, dacht hij aan de toekomst ;
hij werkte voor zijn volk, en droomde van den vooruitgang
onzer taal, terwijl de anderen geene bewondering hadden
dan voor oud Rome en Griekenland en geene achting dan
‘voor doode spraken. De tijdgenooten mogen hun werk niet
naar waarde geschat hebben; wij weten, dat wij aan van
Kiel en Plantijn ons eerste woordenboek schuldig zijn;
deze vormde het plan, gene voerde het uit. Van Kiels
woordenboek deed dat van zijnen meester vergeten, en tegen-
woordig slaat men twintig maal het Ztymologicon van den
eerste open, dat men nieteens den Z'hesaurus van den
andere raadpleegt. Onrechtvaardig zouden wij echter zijn,
indien wij vergaten, dat Plantijn aan van Kiel den weg
wees en dat zonder den drukker de taalkundige misschien
Max Roosgs.
5,
derden nennen
? |