Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>geene partij voor ons gekozen hadden, ons in staat stelden te vluchten, de grenzen te bereiken en in Holland te komen, waar uwe moeder en ik een tijd lang zoo gelukkig waren geweest. . .</p>
<p>Ziedaar, mijn kind, die lange en treurige geschiedenis, welke ik u altijd heb verzwegen, omdat zij u een pijnlijk denkbeeld moest geven van.., van uw vader.</p>
<p>Mijn vader! riep het meisje uit, zich op eens half oprichtende; hare tranen waren gedroogd, haar voorheen zoo onschuldig aangezicht trok een oogenblik samen en verried dat een nieuw gevoel in dit schoon karakter was gedrongen. Naarmate de plichtigheid haars vaders haar schrikkelijker voor den geest was gekomen door het verhaal van vader Willem die, bij tijds aan zijn haat toegevende, met drift vertelde leed zij meer en meer. Die natuurlijke vraag der weezen : wie, hoe en wat was vader, welke zij zich reeds zoo menigmaal had gedaan, moest zij thans beantwoorden met de wreede woorden : een booswicht! Dit had haar eene steek in het hart gegeven. Doch op het einde zich beheerschende vroeg zij, alhoewel nog wat ontroerd, bijna met vaste stem: En mijn vader, vader Willem, hebt gij er nog van gehoord? Leeft hij nog? —'Daaromtrent kan ik u niets zeggen, kind; ik hoorde nooit meer van hem; ook wenschte ik uit den grond des harten dat gij hem nooit meer zaagt, dit zal u wellicht verwonderen of pijn doen, maar ik ben ten volle overtuigd dat die ontmoeting voor u en misschien voor hem ook allersmartelijkst zou zijn! Het meisje scheen dit niet verstaan te hebben, althans zij antwoordde er niet op; aan de strakheid van haar blik kon men bemerken dat in haar binnenste een vast denkbeeld groeide en zij een besluit voor de toekomst nam. Mijn vader leeft wellicht nog, zeide zij meer tot zich</p>
</text>
|