Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>De handelaarszoon den vader zijner beminde ongeneesbaar wanende, van hare toestemming in een huwelijk met hem zeker zijnde, achtte zich reeds in het bezit der fortuin, die der jonkvrouw Mina als eenig kind moest te beurt vallen. Dit was zijn ongeluk. Hij begon te spelen en bracht een groot deel van den dag in slemperijen door. De zaken werden verwaarloosd en gingen achteruit. Hij, meer verkwistende dan bij had, eindelijk niet wetende van welk hout pijlen maken en zijne mistappen niet willende bekennen noch eindigen, nam zijnen toevlucht tot schriftverValschingen en eigende zich overgroote sommen toe. De ondergang van het groots handelshuis was onvermijdelijk wanneer dit nog eenigen tijd duren moest. Mejuffer Mina bemerkte wel eenige verandering in het gedrag van haren verloofde, doch zij dorst niets vragen uit vrees hem te storen. De goede engel kon op verre na niet vermoeden dat hij zich bezoedelde en op het punt stond haar en haar vader in het verderf te storten. De kantoorbediende was achter de waarheid gekomen; hij meende dat zijn stilzwijgen misdadig was en lichtte den heer Van Thal van alles in, toen deze zich een weinig beter bevond. De slag was verpletterend. Eerst wilde hij niets gel°°ven, maar weldra moest hij voor de onloochenbaarheid der feiten toegeven. Zijne gramschap steeg tot razernij en kon zelfs gevaarlijk voor zijne gezondheid zijn. Zich herstellende verzocht hij den klerk zijne dochter, onder het een of ander voorsvendsel, uit het huis te verwijderen en den bestuurder te ontbieden. Dit geschiedde. Mijnheer Van Thal had de vervalschte boeken hij zich op zijne kamer. Wat daar eenige °ogenblikken later tusschen hem en zijn jeugdigen bestuurder plaats had, ZOU niemand kunnen zeggen. Een tijd lang was het rustig, toen de bediende, die zich op een merkelijken afstand van de Plaats bevond, eensklaps hevige scheldwoorden, geschreeuw en een pistoolschot hoorde, gevolgd door het nederploffen 4</p>
</text>
|