Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>Treden wij de kamer binnen juist op het °ogenblik dat Grietje, schrikkende voor de dreigende boeren, die zij in de verte ontwaarde, met geweld het venster dicht sloeg. Zij was bleek, beefde en had tranen in de oogen. Ach vader Willem, riep zij uit, ik ben bang, die boeren zien er verschrikkelijk uit! Bedaar n, lief kind, wij zijn hier toch veilig en zoo gij wilt zullen wij morgen deze streek verlaten. Ik wenschte uit den grond des harten oogenblikkelijk te kunnen vertrekken; hoor, de wind huilt zoo wreed, de boeren schijnen zoo wraakgierig sedert eenige dagen en ik schrik voor (lezen nacht. Beef zoo niet, Grietje, ben ik hier niet mijn kind? Het is mijne schuld niet, vader Willem; maar het is sterker dan mij zelve. Wanneer het een dier kinkels mocht in den kop krijgen Ons aan te vallen, zal hij eerst met dit af te rekenen hebben. En dit zeggende, haalde hij twee pistolen uit den zak, die hij voor zich op de tafel legde. Hemel, verberg die wapens, zoo men ze eens moest zien, dan waren wij zeker verloren. Maar, Grietje, heb dan toch meer moej, mijn kind, jaag ZOO 11- eigen geen schrik aan; het gevaar is zoo groot niet als gij denkt; die boeren zijn dronken en als zij hun roes zullen uitgeslapen hebben, zal liet wel gedaan zijn. Hoe laat is het, vader Willem? Omtrent negen uren, mijn kind. __ Ik beef voer dezen nacht. —Ga in uw bed, Grietje. Ik zal niet kunnen slapen. Verdrijf die gedachten.. Zij grijpen mij ondanks mij zelve aan ; zie hoe ik beet, mijne tanden kletteren. 0, wat waait die wind wreed. En waarlijk zij beefde over gansch haar lichaam en. was aan eene stijgende vrees ten prooi.</p>
</text>
|