Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>-- Arm kind, mompelde vader Willem, zoo schoon, zoo goed, maar zoo zwak als uwe moeder, "e Wees toch zoo ongelukkig niet!</p>
<p>Spreek luid, vader Willem, ik bid u, dat mompelen verergert mijne vrees. Wat zegt gij daar? _</p>
<p>„ Niets, kind, niets. Ja toch, dat ik u wenschte wat moediger te zien. Gij zijt toch immers een Hollandsch meisje, eene dochter van dappere voorouders. Verdrijf die hersenschimmen, moed, Grietje, moed!</p>
<p>-- Wat is het duister-buiten, wat huilt die wind wreed! heb een voorgevoel; deze nacht zal het.,.</p>
<p>Op eens hield zij stil, en luisterde aandachtig, als meende zij iets gehoord te hebben. Hare verbeelding had haar bedrogen, want zij noch vader Willem hoorden niets.</p>
<p>Ik meende een gefluit, een signaal gehoord te hebben, maar het schijnt niet waar te zijn.</p>
<p>-- Wie zou ons hier aanvallen; wat misdoen of misdeden wij aan die dorpelingen. De boeren schijnen in opstand te zijn, maar dat zegt niets.. Het Hollandsch gouvernement is sterk en machtig. Sinds verscheidene dagen hebben wij bet huis niet verlaten, maar morgen zal ik, kost wat kost, op inlichtingen uitgaan en zien wat er ons te doen staat. Maar heb geene vrees, mijn lief Grietje.</p>
<p>Maar wat zullen wij doen om mijne bevangdheid te verjagen?</p>
<p>Laat ons bidden.</p>
<p>Dat is goed, laat ons bidden.</p>
<p>Vader Willem stond op en ging in eene kas een prachtig gebonden bijbel halen. Dit boek verried eenen vroegeren rijkdom of moest het geschenk van een rijkaard zijn. Vader Willem was gelukkig Grietje eene afleiding te hebbeo gegeven, want, hij dierf bet niet bekennen, alhoewel hij moedig was, gevoelde hij zich ook door eene onbekende vrees bevangen.</p>
</text>
|