Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>Na eenigen. tijd in het boek te hebben gelezen, dacht hij, zou de slaap haar overvallen en zij zich onbekommerd ier rust kunnen begeven. Middelerwijl zou hij goed den omtrek in het oog gehouden en op haar gewaakt hebben. Haar het boek overhandigende, kreeg zijn gelaat zulk eene uitdrukking van diepe weemoed, dat er ongetwijfeld treurige herinneringen moesten aan verbonden zijn. Toen het boek voor haar lag, keerde hij zich om, ten einde zijne aandoening te verbergen en een traan uit het oog te wisschen, zonder dat zij het bemerkte. Zijne smart overwonnen hebbende, plaatste hij zich voor haar aan de tafel en wees met den vinger op het boek, om door zijne spraak zich niet te verraden en haar het teeken tot beginnen te geven. Hij •svenschte dat zij voorlas om haar afierding te schenken en zich zelven eene groote treurnis te sparen. Het lief hoofdje in de rechterhand geleund, sloeg zij met de linkerhand den bijbel open, keerde den sterken, met goudlederen en vergulde hoeken versierden band, dan nog een bladje, dan nog een bladje om, en las werktuigelijk eenige woorden, door eene vrouwenhand geschreven, die zich voor haar oog vertoonden. Toen zij ze tweemaal had overlezen, en haar gedacht zich losgerukt had van den nadeeligen invloed der vrees, veranderden langzaam hare trekken en verrieden zij diepe treurnis. Meer en meer boog zij zich over het boek, liet het hoofdje nederhangen en loosde een diepen zucht. -- Moeder! was alles wat aan haar geprangden boezem ontsnapte. Wat stond er daar dan toch geschreven?</p>
<p>" AAN MIJNE DUURBARE MARGARETHA. Arm kind ,ik voel me sterven, wees gezegend en gelukkig. Bid dikwerf, bid altijd in dit boek! het laatste wat mij overblijft, om steeds aan mij te denken.</p>
</text>
|