Full text |
En waar zijn dan de lectuureisen voor de gemeenschappen industriële, cul-
turele, intellectuele, sociale, economische van 50.000, van 100.000, van meer dan
150.000, van meer dan 250.000 inwoners. Wij doelen op Brugge en op Schaarbeek en
Anderlecht, op Brussel, Gent en Luik, op Antwerpen zonder te gewagen van de
levensechte agglomeraties (La Louvière en ttq.). Niemand, o schande, heeft daaraan
gedacht. Wat wil men zich dan verwonderen over onze resultaten ?
Voeg daarbij trouwens, dat met geen silbe ook maar statistisch iets gezegd kan
worden over de kwaliteit van de lectuur, noch over de omvang van de volumes,
want, weten wij het goed, dan telden, links en rechts, wel eens afleveringen mede, en
Hanskes of Filmkes ad usum Delphini.
Wanneer dan (in vetjes nog wel !) de inspecteurs eens aardig op hun kop moeten
krijgen (ook b.v. bij P. de Vree : Over literaire cultuurpolitiek ; De Tafelronde I960),
dan zeggen wij, niet alleen de wetgever mag geen genade kennen, ook de hoogste
uitvoerende macht niet, die steeds sterk bij de inspectie „aangedrongen” heeft (tegen de
Hoge Raad in !), ja bevolen heeft om er toch maar niet met de bijl op af te gaan...
„Just is just” zegt de Antwerpenaar. Dat wij dit alles nu maar eens, zonder vetjes,
zeggen. Het mag en het moet. Er zijn scheve gezichten genoeg voor getrokken, en wie
soms hoog opgaven over de cultuur hebben zich niet altijd solidair gedragen, terwijl,
o argument !, meteen werd voorgehouden dat Wallonië nóg zachtzinniger te werk ging.
Een oude aap moet men op dat stuk liefst geen muilen leren trekken. Spiegels staan er
genoeg ten dienste !... Vade retro, satanas.
Waar, mijn vriendelijke en ook wijze heer Dupré, zit de fout, de werkelijke ? Buiten
wat wij reeds voorhielden, in de Belgische vlijt, waarmede alle wetsbepalingen steeds
over het hoofd worden gezien. Hadde „men” b.v. van 1924 af na drie jaren Destrée-
regime de eerste voorwaarde tot erkenning (het „degelijke” ! lokaal) streng toegepast,
en daarna stap voor stap verder toegeslagen, wij stonden nu veel verder met beter ver-
deeld geld ; hadde „men” het karakter „openbaar” (= lectuur voor iedereen) naar zijn
intrensieke waarde toegepast, en niet „politiek” omgebogen, geïnterpreteerd (links
én rechts'), we zouden nu op iets tastbaars, iets reëels kunnen bouwen, en niet op een
larmoyante fictie, zoals Dr. P. Recht het reeds in 1928 \ officieel heeft móeten vast-
spijkeren. Maar iedereen heeft gedaan of Recht had niks geschreven, want het was
voordelig...
Welnu, deze wetenschap van het vals spelen moet ons leiden. Zeker in Vlaanderen
na het avontuur met Joachhn, dat ook alweer door ons tot een voor Vlaanderen goede
oplossing is gebracht geworden, mede - graag erkend ! - dank zij het loyaal inzicht
van Député de Vos, en wel zo dat heel onze literatuur opnieuw kon opademen en het
bibliotheekwaardig criterium voor de lectuur een iets andere toekomst is tegemoet
gegaan.
Wij herhalen het : déze ervaring en wetenschap moet ons leiden. Ook, én vooral
sedert de geest van de culturele autonomie vaardig schijnt geworden te zijn over al
onze geesten. In die zin moet ook Lamberty geïnterpreteerd worden ! Doen wij het
anders dan glijden wij meer en meer naar een toestand af die gelijkenis vertoont met de
atmosfeer van de XVllle eeuw. En wij weten allen, wat dan, geschied is : Brabantse
revolutie, jammerlijk verloren ja, én de andere. Gaan wij, Vlaanderen, nogmaals beta-
len ? En de naties hun gang laten gaan, zonder ons ? Laat ons allen samen wijs zijn en
aan dat Vlaanderen denken. „Er is toch maar één land, dat ons land kan zijn”. „Mij”
- zou Willems zeggen — „is dat niet te klein.” 1
1 P. Recht, Les bibliothèques en Belgique ; commentaire pratique de la loi du 17 octobre 1921,
à l’usage des mandataires publics, des fonctionnaires communaux et des bibliothécaires. Brux., 1928.
5 |