Full text |
laboreerde, dan kan de jongste uitgave niet het verwijt worden toegezonden, dat hij
niets doet..., niets onderneemt, en niet weet wat hij wil ! Welnu, ware hij anders
samengesteld, zou de door de heer Dupré nagestreefde bibliotheek geboren worden ?
Zeker niet : zonder nieuw statuut kan deze Raad niets, dan alleen drijven tot de schep-
ping van zulke statuut. Dat doet hij.
En passant weze er nog enkel op gewezen, dat de Hoge Raad omvat vertegenwoor-
digers van de Koninklijke Bibliotheek (1), van de Gentse Universiteitsbibliotheek (1),
van een Stadsbibliotheek (1), van een moderne openbare bibliotheek (1), van de vrije
bibliotheken (3 » 2 katholieke en 1 vrijzinnige, voor socialistische én liberale samen).
Wie politiek telt kan bezwaren maken, maar het feit is, dat in deze Raad niemand
zijn politiek spelletje wenst te spelen. De verstandhouding is er zeer goed, en het zou
verkeerd zijn een Hoge Raad in het leven te roepen, die tot taak zou hebben de huidige
— gewraakte =- bibUötheektöestand als vertrek van zijn activiteiten te nemen ! ! Dat
ware erger dan het ergste. Het zou ook blijk geven zijn van een denkfout. Ook hier
verwarring tussen artikel en streven ; verwarring tussen regime 1921 en (daarnaast !
let wel !) régime à venir. Ons zou het bovendien lief zijn, zo er maar één Hogere
Raad zou zijn (met secties, akkoord) geroepen om de hele bibliotheekstructuur van het
land te omvatten. En laat ons ook maar opwerpen, dat de splitsing van de Hoge Raad
in een Vlaamse en een Franse sectie nu precies geen succes is geworden !
7. De „middelbare bibliotheken” zijn een creatie van de administratie1. Dat zegt
de heer Dupré, en het doet zeer als men het hoort. Het werd ook aldus gezegd om deze
instellingen voorhands onsympathiek te maken, als rustverstoorders te bestempelen. Wat
is geschied, opdat thans enkele full time (dus door de wet van 1921 niet
voorziene) bibliotheken een aanzienlijke toelage op hun uitgaven zouden
genieten, als beloning voor werkelijke gemeenschapstaken ? In de begroting van Onder-
wijs werd ambtelijk (om het jaar, en dat sedert 1951) een globaal bedrag ingeschreven
om deze 25 %-toelage te kunnen uitkeren. De administratie creëerde niemendal. Deze
full time bibliotheken met prestaties van ten minste 30 uren openingstijd drongen
zichzelf — na 1945 — in de aandacht op. Indien er ooit sprake zal zijn van een nieuwe
wet, dan zal het dank zij deze beestjes zijn (vooral van de Vlaamse !) dat zij er komt.
Moet men die staat van zaken soms de moedige gemeenten, de cultureel-sociale steden
verwijten ? Hier zitten wij op de kern van de zaak, die De Standaard behandelt, en het
wordt tijd elkaar in de ogen te zien met de vraag : was het goed gedaan, of niet ? Zo
ja ? Zo neen ? Wie ooit aan deze verworvenheden raakt, begaat een misdaad tegen zijn
volk, tegen de natie. Zo snel als maar enigszins mogelijk is, moet uit de ondervinding
de tweede bibliotheekwet geboren worden, waarna zal nagegaan worden, welke bestaan-
de bibliotheken 1921 (en vooral genietenden op het stuk van art. 22) geïntegreerd
kunnen worden.
„Om de verhouding staat-bibliotheek, die wij tot dusver onderzochten, te besluiten, moeten wij
g melding maken van de zogenaamde ‘middelbare’ bibliotheken. Deze bibliotheken nfet An
Wm A??-1 ,nOIA ?P een orêaiMêk besluit. Zij zijn dus een kreatie van de administratie. Die
middelbare bibliotheek dient aan volgende voorwaarden te voldoen : ten minde an uren ner wwk
speciale toelage. De rechthebbende bibliotheken zien met lede
Antwerpse Stedelijke Bibliotheken zich doen erkennen, wat
komen van de andere bibliotheken.”
gezien hun belang ten nadele zou
14 |