Full text |
4. PLUS MINUS VIJFTIEN OPMERKINGEN JUIST ; VEERTIEN FOUT, WAT GEEN
AFWIJZING TER ZAKE INHOUDT.
a. De juiste
1. Zouden wij een hoedje rijk zijn, wij namen het plechtig af en bogen diep, zonder
spot ! voor de moed van de heer Dupré, waarmede hij zekere zaken in eigen huis
aanklaagt, zoals ze zijn, als oefende hij zich op het nijdige koord van de autokritiek.
Wij beweren enkel ter correctie dat hij naliet de oorzaken daarvoor mede aan
te geven om ons aller inzicht te helpen verhelderen en te verhoeden, dat men in dezelfde
strategische muizevallen zou trappen. Voorzien is toch regeren ?
2. De staatstoelagen (en andere, lieve heer !) worden versnipperd. Hopeloos, voegen
wij er aan toe ; over een te groot aantal bibliotheken.
3. Een vrij groot aantal bibliotheken zijn geen staatssubsidie waard. Wij zouden dat
zo niet uitdrukken, omdat in feite de bibliotheken-zelf geen schuld hebben aan hun
inferioriteit. Men heeft ze zo doen leven. De wrede Malthus had men moeten aanroepen,
niet bi appetite, nu, maar op tijd en stond !
4. De lokalen zijn zeer dikwijls slecht, soms in-slecht. Wij zegden het reeds.
5. Er is de ellende van de infrastructuur. Zeer zeker, maar waarom schuwt men de
structurering en willen de gelijkgerichte bibliotheken in één plaats niet tot een complex
groeien om al sanerend steviger te staan, en zelf een hiérarchise geleding te vormen ?
Waarom blijft de Provincie Antwerpen liever handelen met gehuchtsbibliotheken, b.v.
te Geel, als zelfstandige kernen en wenst zij Mechelen, Deurne en Willebroek niet te
belonen voor haar structuurvorming : centrale, plus filialen ?
6. De 64 blz. norm voor de erkenning in zake aantal volumes... zelfs zonder formaat-
aanduiding. Zeer juist, maar wanneer toch schreven wij reeds, dat Shakespeares Sonnetten
voor de Belgische wet geen boek vormen, noch Van de Woestijnes De boer die sterft,
dus ook Timmermans’ Adagio niet ? Serrez les rangs, maudits !
7. De kwaliteit van de fondsen laat te wensen over. Laat ons hieraan op de tenen
voorbij gaan. Er draait daar een noodlottige cirkel rond en de duvelen zouden kunnen
ontwaken. Maar toch : hier zou men kunnen argumenteren : geen geld, geen boeken ;
niet meer geld, geen beter boeken. In de redenering zit voorzeker muziek, doch dan is
te onderzoeken wââr de origine van het wezen ligt. Wie zich vrij wil voelen in doen
en laten, moet die luxe kunnen dragen en op geen artificiële grondslagen zijn quasi
bestaan trachten te voeren ! Wij komen hierop weer, in constructieve zin
nog wel, bij de volgende paragraaf.
8. Hoe kras laat Dupré zich uit over de gezondheidstoestand van de volumes. Het is
'in deze paradijzen van lust en onlust inderdaad nooit netjes geweest. Kaften met duiten-
papier was al een winst. Hier staan wij inderdaad voor een te kort aan beschaving, aan
standing. Hier manifesteerde zich (en zo is het nog !) ons gebrek aan esthetisch,
ordelijk denken en doen. De heer Dupré raakt hier een pijnlijke wondeplek aan, waarbij
elk voor zich in de boezem moet kijken. Zelfs met meer en veel geld zal
geen verbetering intreden, ook niet met een lachende boekhuid of
„filmolux” (o deus ex machina !), zo geen disciplinegeest vaardig over ons wordt,
individueel, collectief, privé en openbaar. Laat ons maar steeds, en meer en meer alle
kadertjes recht hangen in bureau en kluis, in wachtzaal en huis. Dit gedurende een
eeuw, b.v..
9. De auteur maakt een onderscheid tussen het wezen van een Belgische „volks-
bibliotheek en een „openbare bibliotheek”-in-spe. Goed zo. Wij kunnen er aan voorbij-
gaan, omdat alle betogen ten slotte om deze essentie-zelf draaien. Wij onderstrepen
slechts, dat meteen gewezen dient te worden op het soort van filantropisch karakter van
de dingen bestemd voor de lagere stand (o verraderlijke memorie van toelichting bij de
6 |