| Full text |
36 Over het beloonen en fraffcn
ding van dezen weg maar men kan toch oo&
niet ontkennen, dat het aan vele Grooten dezer
wereld , onder de veelvuldige verftrooijingen en
verzoekingen, aan hunnen ftand bijzonder ei-
gen, zeer zwaar moet vallen, om daartoe te bee
fluiten;s weshalve onze Zaligmaker ook reeds bea
tuigde: dat het eenen rijken bezwaarlijk valt,
om in het Koningrijk der Hemelen in te gaan,
Daar nu dit leven, voor elken mensch, beide
vreugd en fmart oplevert, moet men den man
ongetwijfeld reeds hier het gelukkigfte {chatten ,
die de toevallige genoegens, zonder vrees voor
kwade gevolgen, met een gerust geweten genie-
ten, en daartegen de rampen van dezen tijd met
eene ftandvastige gelatenheid, en een vast ver=
trouwen op de Voorzienigheid , verduren kar:
Ondertusfchen kan deze gelukkige gefteldheid
van hart, alleen door de naauwfte overeenftem-
ming van onzen wil met dien van eon, verkre-
gen worden; en daar het juist deze overeenftem-
ming is, welke ons van het grootfle, zoo wel
tijdelijke alseeuwige, geluk verzekert, zoo kan,
gevolgelijk het bijzondere doel der belooningen
en firaffen ook geen ander zijn, dan om de nein
gingen der jeugd, zoo veel mogelijk tot alles te
bepalen, wat met den verklaarden wil van co»
overeenkomt, en van dat gene af te tfekken,
wat met denzelven ftrijdig is,
Ter bereiking nu van dit oogmerk, geachte
Leeraars! moet gij, vooreerst, hetzelve altijd
voor uwen geest houden, en daarnaar beflisfen ,
wat, waarmede, wanneer en hoe gj beloonen ef
trafen moet; en ten anderen, niet flechts over
ie
het algemeen zorg dragen om de kinderen gee-
gen
? |
