| Full text |
sss Een Schoolleeraar moet de geaardheid
eene bijzondere geneigdheid te bezitten: zijnde
deze dikwijls eene geheel andere, dan men uit
de verrigte daad vermoeden zoude. Dus verhae
len de kinderen, bij Ee menigmaal veel
kwaads van malkanderen, me ‘gee n ander oog-
merk, dan omdat zij ook ab: e iets willen ver«
tellen, en voor het tegenwoordige niets anders
weten.
3. Denkt niet aamftonds het ergfte wan uwe
leerlingen, wanneer zij iets Ee doen. —
Hunne beweegredenen en oogmerken zijn dike
wijls zoo flecht niet, als zij in ee gerst), “bij
eene bloote befchouwing van de booze daad
zelve, ons toefchijnen. Ligtzint ig heid ‚ lust tot
bezigheden, of mangel aan eene ju iste kennis
van goed en kwaad, zijn veeltijds de eenige oore
zaken , waarom een kind het een of ander kwaad
bedrijft. Evenwel moet gij ook niet aanftouds
voor goed houden, wanneer het iets goeds vere
rigt; want de beweegredenen en bedoe lingen \ van
deze zijne handel ling verdienen vweeltijds -den
naam van het tegendeel.
4. Ínzonderheid moet gij u wachten , de
kinderen, ten aanzien van hun doen en taten,
van geene flechte beweegredenen of oogmerken
te befchuldigen , zoo lang gij niet zeker weet;
dat zij die gehad hebben. — Zegt; bij voor-=
beeld , nooit ronduit, wanneer een kind iets
doet, “aat niet naar uwe n zin, of dien uwer ovce
rige {cholieren is: dat hebt gj uit nijd, wan-
s Bunst, trotschheid , of met een kwaad opzet
a> gedaan , om hen te beledigen, en mij verdriet
5 aan te doens” want, hoe kunt gij maar ZOO
aanftonds de ware driijfveren zijner _haudelin,
KEle
? |
