Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>Al die vervolgingen vuurden tot weêrwraak aan, zooals het altijd geschiedt. De getergde werklieden, opgejaagd als wilde dieren, onmeêdoogend op straat geworpen, geslagen, gekwetst, verpletterd door een troep afgerichte en betaalde moordenaars, kozen den ergsten dezer laatsten als het slachtoffer hunner wraak. Een politiekommissaris niet hij welke de werklieden bedoelde werd op zekeren avond, te midden van een gevecht tusschen politiemannen en werklieden, in eene der groote straten van Brussel, gedolkt. Die daad was wreed, maar gewettigd door de afschuwelijke wanbedrijven der regeerders tegenover het volk. Wie tegen tijgers vecht wapent zich nooit met een palmtak. Wie den strijd tegen onze regeerders van die jaren tot het uiterste wilde doordrijven, moest eindigen met te moorden, waarmede de hofpartij begonnen was. Dit was een logiek gevolg van zulk een begin. Enkelijk was het slachtoffer slecht gekozen; die bedoelde politiekommisseis kon misschien de wreedste zijn onder zijne gelijken, maar hij was een knecht, een werktuig en niet de ziel der Slachtingen en wanbedrijven; hij was slechts een der talrijke pooten van het gouvernementeel monster; de koning of een Zijner ministers was het hoofd. De beweging van 1839-1840 ging voorbij zonder merkelijk spoor achtergelaten te hebben. De afstand van een deel van Limburg was op zich zelve, uit vaderlandslievend oogpunt gezien—een zoo erg feit als de zoo gezegde verdrukkingen van het Hollandsch gou \ ernement tegenover het Belgische v olk. Dat er ter dier gelegenheid, in 1839, geen opstand in ons land uitbrak tegen hen die den afstand wilden, toont duidelijk wie de emwenteling</p>
<p>in 1830 doen ontstaan, wie er voordeel uitgehaald had en Wie dan geene nieuwe verandering aan de ingevoerde instellingen wilde. Burgers en priesters waren voldaan en het kon hun, in den grond der zaak, al weinig schelen wat er met een deel</p>
</text>
|