Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>zijn, te vloeken, ruw te zingen, hard te schreeuwen en overdreven uitbundig te wezen Zelfzucht is zijn grootste karaktertrek, oppervlakkige kennis zijne eenigste geesteshoedanigheid. In 1847 brak in Vlaanderen de verschrikkelijke hongersnood uit, die wij in een ander werk, -Voor 't Volk geofferd, beschreven hebben. En terwijl duizende werklieden en boeren van gebrek omkwamen, verzwaarde onze Wetgevende Kamer de straffen van hen die zonder boek werkten en voerde nogandere volkshatende maatregelen in. Het is afgrijselijk wat er in ons land reeds is gebeurd. Gedurende de halve eeuw dat de burgers hier meester zijn, hebben zij reeds meer schelmstukken en laagheden tegenover het volk gepleegd, dan Frankrijk en Engeland sinds de Fransche omwenteling. Geen enkel straal van volksliefde is uit dien krater gekomen, niets dan eene stikkende, verzengende lava van volkshaat en verdrukkingsgeest is er uitgestroomd en naar de arme hutten der boerenknechten en de vuile huizen, kelders en zolders der werklieden gevloeid. Alvorens tot de bespreking der omwenteling van 1848 over te gaan, willen wij hier iets verhalen dat in het begin van dit jaar voorviel. Er bestond te Brussel eene vereeniging, de demokratisehe Bond genaamd, die hoofdzakelijk uit republikeinsche burgers was samengesteld. Die bond, ging wat verder dan het -liberaal programma van 1846, zijne republikeinsche strekking nog daargelaten. In die vereeniging vinden wij de personen als lid, die in de gebeurtenissen van 1848 in ons land, de hoofdrol spelen. Daarom is zij voor deze geschiedenis van belang. De bond, na een verzoekschrift tot vermindering van het budget van oorlog aan de Kamergezonden te hebben, besprak dp zaak van den vrijen handel. –</p>
</text>
|