Full text |
En
aerde hingen als een onvatbaer weefsel aen de toppen
der boomen, en de kelken der ontwelkende bloemen
openden zich met liefde om de jongste strael van het
daglicht te ontvangen. De nachtegael had zyne zoete lie-
deren reeds meermalen gedurende de schemering her-
haeld, maer nu verdoofde het verwarde geschater van
mindere zangers zyne verleidende toonen.
Een hoop ridderen rende stilzwygend door de velden
van Rousselare. @ Het gerammel hunner uitrusting en
de zwarestappen hunnerdravers, verschrikten de vreed-
zame bewooners der wouden; want van tyd tot tyd
wierp een hert zich uit het kreupelbosch, en vluchtte
sneller dan de wind voor dit nakend gevaer.
De kleeding en de wapens dezer ridderen waren zoo
kostelyk dat men, by den eersten oogslag, Graven en
nog hoogere heeren er onder gissen kon. Een zyden kol-
der @ hing hun met zwierige vouwen om het lichaem,
terwyl een verzilverde helm hun het hoofd met pur-
pere en lazure vederen bekroonde. Hunne handschoe-
nen, met yzeren schelpen bedekt, en hunne met goud
doorwrochte knieplaten blonken ook niet weinig by
het morgenlicht. De schuimende en onrustige peerden
wrongen het gebit met drift tusschen de tanden, en
dan bewogen de zilveren knoopen en de zyden trossen
huns tuigs zich liefelyk.
1 Eene kleine stad in Westvlaenderen.
2 De ridders droegen dit kleed over hun harnas. Het daelde slechts tot by
de kniën en was zonder mouwen, van zyde of van gouden laken gemaeckt.
De wapenteekens en zinspreuken der ridderen waren op het zelve , voor de
borst, gewrocht.
ea
Alhoewel de uitrusting dezer reizigers niet ten oor-
loge geschikt was, mits zy geene harnassen droegen,
kon men echter genoeg bemerken, dat zy zich tegen
vyanden voorzien hadden; want de mouwen van hunne
pantsieren w kwamen met hunne armen door de kol
ders. Groote slagzweerden hingen ook aen hunne zadels,
en de schildknapen voerden groote beukelaers achter
hunne meesters. Elk ridder had zyne wapenteekenen
op de borst geborduerd, in zulker wyze dat men den
stam van ieder erkennen mocht. — De koude des mor
gens had hun den lust tot spreken benomen, de klem-
mende nachtlucht bezwaerde hunne oogleden; zy weêr-
stonden den lastigen vaek met moeite en bleven in eene
sluimerige ongevoeligheid verzonken.
Een jonge man ging te voet voor hen in de baen.
Lange golvende haren rolden op zyne breede schouders :
blaeuwe glinsterende oogen stonden vlammend onder
zvne blonde wenkbraeuwen, en een jonge baerd krulde
op zyne kin. — Een wollen kolder met eenen gordel
was zyn kleedsel, en een kruismes @ im eene lederen
1 Een ridder van dien tyd had de volgende wapenrusting : — Een
yzeren helm of stormhoed, met of zonder vederbos, een yzeren harnas,
handschoenen van dassenleër, op het bovenste gedeelte met yzeren schelpen
bedekt, yzeren platen op beenen en billen, een schild of beukelaer waer
op het wapen geschilderd was, eene lange speer of lans en een groot slag-
zweerd of een degen. Onder het harnas droeg hy een pantsier of wapenrok,
zynde een hemd uit yzeren ringen of maliën gevormd. Het peerd was
ingelyks met breede platen op het lichaem gewapend,
2 Een korte dolk aen twee zyden scherp zyude, en hebbende by het gevest
eene dwarse steng welke denzelven aen een kruis deed gelyken. De lieden
der goede steden of vrye burgers vermochten alleen dit wapen te dragen.
? |