Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>teruggehouden, die bij den eersten oogslag welke zij op Rudolf wierp,bespeurde dat hevige gemoedsaandoeningen gevaarlijk konden werken, toen Victor, zeggen wij, zag dat zijn schoonbroeder de eerste zorgen had ontvangen, ging hij tot hem, de handen uitgestrekt, zeggende: Mijn waarde Rudolf, ik hoop dat uwe wond niet erg is• Victor, antwoordde Helena's echtgenoot verrast, gij</p>
<p>hier, mijn jongen, zijt gij dan ook gekwetst?</p>
<p>Ja, zie... Ja, ik zie het aan dit verband. Treurige plaats oin elkander te ontmoeten, niet waar? Voorwaar, treurige plaats, antwoordde Victor, maar zooals het daar aan den gang ging, verwachtte ik mij aan veel meer, voegde hij er schertsend bij. Er is langs beide kanten nijdig gestreden geworden; die opstandelingen zijn dappere mannen, dit moet ter hunner eer gezegd worden. En zich op nieuw tot Victor richtende, sprak hij : Maar gij zijt een krijgsgevangene. Weet gij reeds wat men met u uitrichten zal?</p>
<p>Daar weet ik niets van, ik ken de oorlogswetten niet. Hebben uwe vrienden ook krijgsgevangenen gemaakt? Ik ben er ten volle van onbewust, want tot hiertoe weet ik niet heel goed hoe ik in de handen van den reus gevallen ben, die mij meénam. De Hollanders schieten toch hunne krijgsgevangenen voor den kop niet,' denk ik, vroeg hij ietwat schertsende. Die scherts deed pijn aan Rudolf, een dapp' er, eerlijk, soldaat en vurig patriot! Gij moet niets yreezen, sprak hij een weinig gekwetst. Nog eenige woorden werden onder hen gewisseld, toen aa' den ingang der kamer zich een soldaat vertoonde, die op het herkennen van Victor er recht op af kwam en verzocht het° te volgen,</p>
</text>
|