| Full text |
dat die voor en aleer zal moeten betoonen dat hij het
ambacht van het metsen geleerd en gedaan heeft bij
een vrijen meester, of bij meer meesters in een vrije
stad of vrijheid vier jaren lang, en daaraf brengen be-
zegelde brieven. (Hierbij wordt een minimum ouder-
dom van 18 jaren vereischt).
De leertijd in de stad is ook op 4 jaren gebracht.
Item dat niemand een leerknaap zal mogen leeren
metsen, die zelf niet eerst met den truweele 7 jaren
het ambacht gedaan hebbe. En dat geen man die zelf
geen steenen houwen kan, daaraf geen leerknaap hou-
den zal (1).
Op het einde dezer XVde eeuw heeten onze metsers hun
groepeering het ambacht van de Vier Gekroonden, naar de
heilige patronen steenhouwers uit het Martyrologium.
21. De Hoveniers. — Oorspronkelijk, in 1399, hoveniers
geheeten, viniden wij hen terug, in 1431, in het ambacht der
«fruiteniers en mandenmakers». Door die «fruiteniers »
zijn wel degelijk de hoveniers bedoeld zooals uit den inhoud
zelf der akte blijkt. Het woord hovenier is vertaling van
«ortulanus>» dat gebruikt wordt door de kerkelijke admi-
nistratie, door de majores van ons kapittel, van in den tijd
dat het Latijn alleen geschreven taal was, uit de jaren van
het geschil om de «idecimae ortulanorum >» de hovenierstien-
den.
In de voorrede tot deze « principale ordonnantie» luidt
het :
« … want de goede knapen gemeenlijk van de fruiteniers
en de mandenmakers te Antwerpen ons gebeden hebben
om eenige punten en ordonnantiën hun te consenteeren
hun ambacht toebehoorend (sic)... »
Verder spreekt men van het fruiteniersambacht en van
het mandemakersambacht. En de privilegiebrief is wel eenigs-
(1) Eerste ambachtsboek, f° 42.
48
? |
