Full text |
Opsporen van informatie
Omdat Van der Meer niet is uitgegaan van het begrip „documentaire taal”,
behandelt ook hij input en output van documentaire systemen als aparte
problemen. Dat werkt m.i. verwarrend. Op verschillende plaatsen moet de
auteur dan ook de twee aspecten terug aan elkaar koppelen om het overzicht
te bewaren. Een mooi voorbeeld staat op p. 91 : „Het blijkt, dat het probleem
van structurering van documentaire informatie als een boemerang bij ons terug
komt als we een informatiebehoefte structurereri'. Het beeld van de boemerang
verbergt hier eigenlijk wat er echt aan de hand is, namelijk de noodzaak eenzelf-
de „taal” te gebruiken voor zowel het opslaan als voor het opsporen van
de informatie.
Een ander argument om voor de beschrijving van dit gebied uit te gaan van
het begrip „documentaire taal”, en verder gebruik te maken van de categorieën
van de linguïstiek (syntaxis, semantiek en pragmatiek van de documentaire
taal), vindt men in het stukje over hypertext. Van der Meer bekijkt hypertext
in zijn hoofdstuk over „het opsporen van informatie” en legt daardoor bij
de beschrijving erg veel nadruk op de typische presentatiewijze van hypertext-
systemen. Dat is weliswaar interessant maar het is slechts een deel van het
verhaal. Had Van der Meer hypertext op globale wijze — als een taal —
bekeken, waren ook andere aspecten, zoals bijvoorbeeld het objectgericht
karakter van hypertext-systemen wellicht beter aan bod gekomen.
Hetzelfde geldt ook voor de bespreking van het gebruik van relationele data-
base systemen in een documentaire omgeving (Uniface, BASISplys, Syncrony,
Oracle en Topic). Volgens mij hoort dit onderwerp niet (alleen) in het hoofd-
stuk over het opsporen van informatie thuis.
Overige programmatuur, gebruikers, apparatuur
In een zesde hoofdstuk behandelt Van der Meer enkele technieken die voor
het werken met zwak gestructureerde informatie van groot belang zijn : tekst-
verwerking, tekstcompressie, bestandsconversie, parsing, automatische vertaling
en kennisrepresentatie. Positief hierbij is dat de auteur, die de talloze auteurs
die hij citeert blijkbaar ook echt gelezen en goed begrepen heeft, met enkele
pennetrekken vaak zeer technische materies op heldere wijze begrijpbaar weet
te maken. Dat compenseert deels het euvel in dit hoofdstuk, namelijk dat
het een vergaarbak is van losse onderwerpen die blijkbaar niet in een globaal
kader konden geplaatst worden.
Het zevende hoofdstuk handelt over gebruikers, procedures, kwaliteitseisen.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet op welke wijze de bouw en de introductie
van een documentair systeem in een organisatie moet gebeuren. In feite ver-
schilt de methode hierbij niet fundamenteel van deze die voor andere infor-
matiesystemen geldt. Toch is het geen herhaling van de gekende handboeken
op dat vlak omdat Van der Meer het geheel vanuit het standpunt van de
gebruikers van het documentair systeem bekijkt. Daarna komt nog een kort
hoofdstukje over 8-vooral optische^Sapparatuur voor documentaire systemen.
Een literatuurlijst en een gedetailleerde index sluiten het boekje af.
254 / Bibliotheek- en Archiefgids ■— Jg. 67 -B Nr. 2 — 1991 |