Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>sleepte hem achterna, en in zijnen gordel staken twee groote pistolen, elk met dubbelen loop. Maar op vijfhonderd was er zoo slechts één; de overigen droegen meest geweren, die men in de Hollandsche kazernen en 'magazijnen had gevonden, of welke men krijgsgevangen en déserteurs had ontnomen; dan, er waren er insgelijks oneindig velen, die een verroest jachtgeweer, dikwijls zonder haan, of een pistool, of een sabel, of een piek, of een bajonet op eenen bezemstok voor eenig wapen hadden. aa Niet minder gemengd waren de menschen zelven; men kon in eenen hoop vrijwilligers, hij mocht dan weinig talrijk zijn, de tongvallen van al onze proviciën hooren, en zelfs Franschen en Duitschers aan hunne spraak herkennen. ai Al deze mannen waren uiterst vuil en beslijkt; zij schenen op den slechten toestand hunner kleeding hoogmoed te dragen, en zouden zich wel gewacht hebben het zwartsel van het buskruit van hun aangezicht te doen verdwijnen. Ik heb zelfs gezien, dat sommigen zich natgemaakt poeder rond de lippen wreven, om er nog schrikkelijker uit te zien.</p>
<p>» Waar de vrijwilligers te samen waren, werd onophoudend met geestdrift gezongen, en men kon uit de verte de galmen hunner strijdhafte blijdschap boven de huizen hooren vlotten. Soms zongen zij het Brabantseh omwentelingslied la BrabanOnlie : doch meesttijds was het de krijgszang van den Parijsischen opstand, met het referein : En avant! marchons Contre leurs canons; A travers le fe,', Ie ten des ba tafflons, Courons â Ja victoire ! 1, De Mar seillaise hoorde men zelden (I). n</p>
<p>(I) HENDRIK GONSCIENCE, Omwenteling van 1830.</p>
</text>
|