Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>De kleeding der beide vrouwen, het huisraad, alles wat zich in de kamer bevond, verried een vroegeren welstand en een thans bijna behoeftigen toestand, die echter, door de waardigheid der oudste vrouw, door den goeden smaak der jongste, door het fijn schoonheidsgevoel dat in beiden huisde, verheven werd en op geen duizend stappen iets van dit afzichtelijke bevatte, dat somtijds, ongelukkig genoeg, de volksellende vergezelt en kenmerkt.</p>
<p>Wie waren deze beide vrouwen, waarvan de oudste, in haar gerimpeld voorhcrofd, in twee gegroefde wezenstrekken, die van beide kanten van den neus, van het oog naar de bovenlip liepen, een wereld van smarten droeg en waarvan de jongste, met een wasem van droefheid over het aangezicht verspreid, met haar bewolkt oog, dat, naar den hemel geslagen, nu eens onrust, dan lijden verried en dikwijls gereed stond eene bron van bittere tranen te worden? Wie waren deze beide vrouwen, welke daar neérzaten als het levend zinnebeeld van het eeuwige der smarten, als twee schakels van die onmetelijke lijdensketen, die zich door de eeuwen heen over de werelden heeft uitgestrekt, wiens oorsprong en begin men steeds zoekt en wiens einde niemand weet? Ja, wie waren zij, die beide vrouwen? Madame, weduwe Van Acker en het ongelukkige Grietje, het pleegkind van vader Willem. Wat hadden zij geleden! Deze twee wezens,door het ongeluk en de edelheid hunner harten vereenigd te midden der gevechten en opstanden, die de geweldige scheiding hunner wederzijdsche landgenooten medebracht, hadden zich door hunne eenvoudige maar zuivere liefde tot elkander ver boven de hatelijke kleingeestigheden der politieke vooroordeelea verheven_en door hun leven het voorbeeld aan de volkeren gegeven. Beiden hadden door de omwenteling den hoofdfactor van hun bestaan verloren en in denzelfden smartkelk hunne tranea gestort. Zij waren noch Hollandsch ,noch Belgisch meer, maar</p>
</text>
|