Full text |
sky s tweede periode: zoowel Doen ja, de
zuster van Raskoljnikow, als Agiaja (uit
De Idioot), lijken op haar. Het dagboek uit
de jaren 1 863-64 werd vertaald naar de oor-
spronkelijke redactie, verder werd opgeno-
men een vertelling van Soeslowa «De vreem-
de vrouw en de Minnaar», enkele brieven
aan baar gericht door Dostojewsky, twee
brieven van Soeslowa.
De uitgever Kruseman. beeft jaarlijks on-
der zijn zeer populaire uitgaven steeds een
paar boeken van zeer merkwaardigen aard.
De zakenman is ook nog wat meer. En met
dit laatste boek bewijst hij bet ééns te
meer.
Dommisse, Fré : Krankzinnigen. Rotterdam,
W. L. en J. Brusse, U. M., 1931, 174 blz.
Een boek dat opzien gebaard heeft en
reeds een derden druk mag beleven. Dr. v.
d. Hoeven, een specialist, leidt bet boek in
en verklaart dat deze bekentenissen volko-
men onze aandacht verdienen: Niet zoo als
wij zelf ons werk beoordeelen,- maar zoo als
bet aan den lijve is gevóeld en zinnen en
gemoed beeft beroerd van een diergenen,
tot wier welzijn onze systemen en methoden
moeizaam zijn gegroeid.
Het is mij gebleken, zegt verder de schrijf-
ster, dat mijn boek veelal beschouwd wordt
als een waarschuwing tegen krankzinnigen-
gestichten. Ik heb slechts getracht om door
het beschrijven van eigen ziektetoestand de
kloof te helpen dempen die er is tusschen
normalen en abnormal en.
Knap geschreven is dit relaas van een grie-
vend leven, waaruit het licht der rede ver-
dween. Een eerlijk en treffend 'boek. Wanneer
er van tendens sprake zijn kan dan geldt het
enkel de waarschuwing dat krankzinnigen
haast altijd «nog bij kennis (zijn) en juist
in zoo’n toestand uiterst vatbaar voor lief-
devolle verzorging en toewijding.
Donker, A.: Fausten en Faunen, 207 blz. -
Amsterdam, Em. Querido, 1930. fl. 3,25
De dichter A. Donker is een criticus van
beteekenis in Nederland. Zijn proefschrift
over de Nieuwe-Gids—periode zou in geen
boekerij mogen ontbreken. De redacteur van
«Gritische Bladen» is een zeer eerlijk en
vrijmoedig beoordeelaar. In zijn bundel be-
schouwingen over boeken en menschen gaat
het hoofdzakelijh over binnen- en buiten-
landsch werk van de laatste jaren. Merk-
waardig o.m. de bladzijden gewijd aan Léo-
pold, v.d. Woestijne, den Doolaard Hamsun,
Werf el, R. Houwink.
^X^aâr onze plaatsruimte slechts bondige
aankondigingen toelaat, kunnen wij toch aan
het verlangen niet weerstaan de opvatting
van A. Donker over critiek, in het prospec-
tus samengevat, over te drukken:
«Critiek kan wezen simpele boekaankon-
diging: mededeeling van wat er verscheen
en wat daar instaat. Daarmee kan dan nog
gepaard gaan een simplistisch oordeel: het
is mooi, het is niet mooi. Het blijft een re-
latieve, persoonlijke appreciatie: ik vind het
goed, ik vind het niet goed. De criticus kan
verder, om artistieke, om principieele, buiten
het kunstwerk omgaande overwegingen zijn
stem uitbrengen: Voor! Tegen!
Als zoodanig is cntiek een inlichtings-
dienst, een controlepost. Zij staat dan onge-
veer op het plan van handelsinformaties,
men weet nu hoe daar en daar over die fir-
ma wordt gedacht, en nu staat het verder
aan eigen goeddunken of men zich ermee in
zal laten of niet. Dergelijke cirtische infor-
maties te verzamelen heeft geen zin, een-
maal geleverd zijn ze een afgedane zaak.
Maar er is een andere critiek, die wel te
allen tijde beoefend zal worden door hen
voor wie de ontdekking van het Leven uit
ieder ding, uit elke ervaring en met name
uit dien bijzonderen ervaringsvorm van -ge-
schreven leven, van het boek, een hartstocht
is. Die critiek is : onderscheiden van ande--
ren, van zichzelf. De criticus zoekt rusteloos
door de krioelende menigte van drukletters,
door de doolhoven der volzinnen het leven,
den mensch. Om dien levenden mensch is
het hem te doen. Om de nooit tot rust ko-
mende levenszoekers, de nooit verzadigde le-
Vensmmnaars, om de Faunen en de Fausten
is het hem te doen.
Duinkerken, A, van : Achter de Vuurlijn,
272 blz. - Bussum, P. Brand, 1930 fl. 2,90
Naast A. Donker een persoonlijkheid on-
der de jongeren in Nederland. Een katho-
liek uit Bergen op Zoom (1903).
Opstellen van zeer verscheiden aard, ont-
staan als boekbesprekingen, gewijd aan ou-
de dichters en aan tijdgenooten, om. aan:
Revius, de Harduyn, Vondel, Oudaen, van
Vloten, de Génestet, Alberdingh Thijm, van
Langendonck, Verwey, H. de Vries, E.
Wichman.
Toeleg op de geschiedenis der Ned. dicht-
kunst, erkent de schrijver, lijkt mij alleen
verantwoord door het oprecht verlangen om
vergeten schoonheid van vroeger toe te voe-
gen aan de nog heden bekende - of door de
behoefte om het diepste der ziel van eigen
landgenooten te verstaan... Zoo is het Ge-
worden tot een geloofsbelijdenis in de goe-
de eigenschappen van de Nederlandsche
mensch... De Hollandsche dichter is door-
gaans een mensch, die zingend zijn stilten
belijdt. Om deze trek vooral geloof ik, dat
men van een waarachtig Nederlandsche-dicht-
kunst spreken mag.
48 |