| Full text |
in het algemeen. â7
ten; terwijl de erkentenis van GODS alomtegene
woordigheid, alwetenheid en almagt alle hoop 3
om hunne gezindheden en handelingen voor zijn
alziend oog te verbergen, en deze ftraffen door
list of huichelarij te ontduiken, ten eenemale
doet verdwijnen.
Gelijk wij nu in alles navolgers van GOD Moê-
ten zijn, zoo veel ons mogelijk is, omdat het
eene onzer eerfte pligten uitmaakt, dat wij Hem
trachten gelijkvormig te worden, en de graad
dezer gelijkvormigheid de mate onzer tijdelijke
en eeuwige gelukzaligheid onveranderlijk bepaalt,
zoo moeten wij Ons ook, bij de opvoeding der
jeugd, in het aanwenden van natuurlijke en ook
van ftellige belooningen en ftraffen , naar zijn
voorbeeld rigten. Om dit echter behoorlijk te
doen, moeten wij fteeds op de bijzondere ge-
{teldheid der kinderen acht geven, en hen be-
fchouwen als kleine menfchen , die eenmaal vol-
wasfenen worden, zonder dat wij het juiste tijd=
{tip bepalen kunnen, waarop men hen daarvoor
moet houden. De kleinfte kinderen onderfchei-
den zich vän de volwasfenen alleen: 1. door de
teederheid van hún zintuigclijk geflel, welke hen
voor alle indrukken vatbaar maakt; 2. door de
kortzigtigheid van hun verftand, die aan gebrek
aan ondervinding, en aan mangel van de noodi-
ge ontwikkeling hunner zielsvermogens moet
worden toegefchreven; en 3. door hunne af=
hankelijkheîd van de volwasfenen , welke als
een gevolg van hunnen hulpbehoevenden ftaat,
en hunne onervarenheid, moet befchouwd wore
den. Deze afhankelijkheid moet, volgens de
fchikking der aanbiddelijke Voorzienigheid , tot
hun grootfte voordeel verftrekken, en doet dit
ook inderdaad, wanneer hun verlangen om
den
NRN
? |
