| Full text |
— —
—
35 34 35 50 2
45
4
52 51
Hitmitektteetennenn
E
25
nn
Artikel 7.
Buchführung und gesonderte Lagerung der Gegenstände
Jeder Meldepflichtige hat über sämtliche ia Artikel 1 aufgeführten
Waren ein Lagerbuch zu föhren, derartig, dass sich daraus die in
seinem Besitz befindlichen meldepflichtigen Gegenstände, getreant nach
beschlagnahmten und freigelassenen Beständen ergeben. Jegliche Ver-
änderung in den vorrätigen Mengen sowie die Art der Verwendung
muss darin kenntlich gemacht werden.
Die beschlagnahmten Gegenstände sind getrenat von den freien Vor-
räten aufzubewahren und als solche kenntlich zu maches.
Die Beauftragten der Militär- und Zivilbehörden siad berechtigt, die
Einhaltung dieser Vorschriften durch Prüfung der Geschäftsbücher,
Geschäftspapiere und Läger zu überwachen.
Artikel 8.
Meldungen nach dem Stichtag.
Wer nach dem Stichtage Waren der in Artikel 1 bezeichneten Art in
Gewahrsam erhält, hat dieselben, ohne Rücksicht darauf, ob er Eigentum
oder ein sonstiges Verfügungsrecht an ihnen hat, innerhalb 3 Tagen
sach Erhalt anzumelden, selbst dann, wenn es sich um verordaungs¬
mässig freigelassene und bereits früher gemeldete Bestände handelt. es
sei denn. dass die Anschaffung in gebräuchlichem Umfange für den
persönlichen Gebrauch erfolgt.
Diejenigen machzumeldenden Gegenstände, welche erst nach dem
Stichtag in das Gebiet des Generalgouvernements eingeführt oder dort-
selbst hergestellt worden sind, unterliegen den gleichen Bestimmungen
wie die am Stichtag dort vorhandenen. Solche Gegenstände, welche am
Stichtag bereits im Bereich des Generalgouvernements vorhanden
gewesen und angemeldet worden siad, bleiben trotz erneuter Anmel-
dung von der Beschlagnahme frei, wenn sie aus den in Artikel 5
genannten 10 % freigelassener Bestände herstammen.
Artikel 9.
Unwirksamkeit früherer Freigaben.
Die Verpflichtungen auf Grund der gegenwärtigen Verordsung werden
micht dadurch berührt, dass die von der Verordsung betroffenen Gegen-
stände aus Rohstoffen, Abfällen, Halb- oder Fertigfabrikaten hergestellt
sind, welche durch frühere Verordnungen oder Verfügungen freigege-
ben worden sind.
Artikel 10.
Bedingte Straffreiheit.
Denjenigen Personen, welche meldepflichtige Gegenstände in
Gewahrsam haben, die schon auf Grund früherer Verordnungen oder
Verfügungen zur Meldung gebracht werden mussten, wird Straffreiheit
und Uebernahme der fraglichen Bestände auf Grund von Artikel 5
dieser Verordnung zugesichert, falls sie dieselben nunmehr zur Meldung
bringen und falls dieserhalb noch kein Strafverfahren schwebt.
Artikel 11.
Strafbestimmungen.
Wer den Vorschriften dieser Verordnung vorsätzlich oder fahrlässig
zuwiderhandelt, wird, falls nicht nach einem anderen Strafgesetz eine
höhere Strafe verwirkt wird, mit Gefäagnis bis zu 5 Jahren und
Geldstrafe bis zu 500 000 Mark oder mit einer dieser Strafen bestraft.
Daneben ist die Einziehung derjenigen Gegenstände, auf die sich die
strafbare Handlung bezieht, in sämtlichen Fällea zulässig und bei vor¬
sätzlicher Zuwiderhandlung immer auszusprechen.
Im übrigen finden die Vorschriften der Verordnung vom 17. Juni 1917,
betreffend die Erweiterung der Strafbestimmungen der kriegswirtschaft-
lichen Verordnusges, Anwendung.
Zuständig sind die deutschen Militärgerichte und Militärbefehlshaber.
Artikel 12.
Die Vorschriften der Artikel 5, 6, 7 Abs. 2 und 3, 11 Abs. 1 Satz 2
dieser Verordausg fisden keine Anwendung auf die am Stichtag sich
nachweislich im Eigentum des Spanisch-Niederländischen Hilfskomitees
eder des Comité National de Secours et d'Alimentation befindlichen
Waren.
Brüssel, den 10. November 1917.
(Staatsdruckerei N 1359.)
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr voN FALKENHAUSEN,
Generaloberst.
Artikel 7.
Boekhouding en afzonderlijke berging van de voorwerpen.
Ieder persoon, die verplicht is aangifte te doen, moet een zakenboek
houden over al de in artikel 1 opgesomde waren, en wel zoodanig,
dat daarin de bij hem voorhanden zijade aan te geven voorwerpen,
gescheiden naar in beslag genomen en vrij gelaten hoeveelheden, te
erkennen zijn. Elke wijziging vaa de voorhanden hoeveelheden, alsook
de wijze van verbruik, moet ia het zakeaboek vermeld staan.
De in beslag genomen voorwerpen zijn, als zoodanig kenbaar
gemaakt, van de voor den handel beschikbaar gelatea voorraden af-
gezonderd te bewaren.
De lasthebbers van de militaire en burgerlijke overheden hebben het
recht, de zakenboeken, zakenpapieren en bewaarplaatsen te onderzoeken,
om zich te vergewissen dat deze voorschriften nagekomen worden.
Artikel 8.
Aangiften, die na den proefdag te doen zijn.
Wie na den proefdag waren van de in artikel 1 opgesomde soort in
bewaring houdt, moet deze, om het even of hij er al dan aiet eigenaar
van is of anderszins gerechtigd is er over te beschikken, binaen 3 dagen
na ze ontvangen te hebben, aaugeven, ook dan, wanneer deze waren
overeenkomstig de bepaliagea eener verordeaing vrijverklaard zija en
reeds vroeger aangegeven werden. Deze bepaling is niet toepasselijk op
waren die, in den gebruikelijkea omvang, voor het persoonlijk gebruik
aaageschaft worden.
De voorwerpea waarvan naderhaad aangifte is te doen en die eerst na
den proefdag in het gebied van het Generaal Gouvernement hetzij
ingevoerd hetzij vervaardigd werden, zija aaa dezelfde voorwaarden
onderworpea, als de voorwerpen die op den proefdag aldaar voorhanden
waren. De voorwerpen, die binnen het gebied vaa het Generaal Gouver-
nement op dea proefdag reeds voorhanden waren en aangegeven zija
geworden, blijven vrijgesteld vaa de inbeslagneming, ingeval zij voort-
komen van de in artikel 5 bedoelde 10 %, d. i. van de hoeveelheden, die
voor den haadel beschikbaar gelatea zija; deze voorwerpen moeten
echter nogmaals aangegeven worden.
Artikel 9.
Ongeldigheid van vroegere vrijverklaringen.
De verplichtiagen, door deze verordesing opgelegd, blijven ook dan
bestaan, wanneer de voorwerpen, waarop deze verordening toepasselijk
is, vervaardigd zijn uit grondstoffen, afval, afgewerkte of halfafgewerkte
fabrikaten, die op grond van vroegere verordeningen of beschikkingen
vrijverklaard werden.
Artikel 10.
Voorwaard-lijke straffeloosheid.
Personen, die aan te geven voorwerpen in bewaring hebben, waarvan
op grond van vroegere verordeningen of beschikkingen reeds aangifte
had moeten gedaan zijn, zullen niet gestraft worden en hua voorraden,
waarvan zij verzuimd hebben aangifte te doen, zullen overgenomen
worden tegen de voorwaarden voorzien onder artikel 5 van deze veror-
dening, indien bedoelde personen deze voorwerpen thans aangeven en
indien daaromtrent nog geen rechtsvervolging aanhangig is gemaakt.
Artikel 11.
Strafbepalingen.
Wie de voorschriften van deze verordening opzettelijk of uit nalatig-
heid overtreedt, wordt, zoover een andere strafwet geen zwaarder
straf voorziet, met tes hoogste 5 jaar gevangenis en met ten hoogste
500 000 mark boete of met één van deze straffen gestraft. Bovendien kan
in al de gevallen de verbeurdverklaring uitgesproken worden van de
voorwerpen, waarop de strafbare handeling betrekking heeft; in geval
van opzettelijke overtrediag, moet de verbeurdverklariag steeds worden
uitgesproken.
Overigens gelden de voerschriften van de verordening van 17 Juni 1917,
houdende uitbreiding van de strafbepalingen der in verband met de
oorlogsekonomie uitgevaardigde verordeningen.
De Duitsche krijgsrechtbanken en krijgsbevelhebbers zijn tot oordeel-
vellen bevoegd.
Artikel 12.
De voorschriften van artikelen 5, 6, 7, lid 2 en 3, 11, lid 1, 2° zin van
deze verordening, zijn niet toepasselijk op de wares, waarvan bewezen
kan worden dat zij, op den proefdag, het eigendom uitmaakten van het
Nederlandsch Spaansch Hulpkomiteit of van het Nationaal Hulp- en
Voedingskomiteit.
Brussel, den 10n November 1917.
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr voN FALKENIIAUSEN,
Generaloberst.
Artiele 7.
Obligation de tenir des livres au sujet des objets et d'emmagasiner
ceux-ci séparément.
Toute personne obligée de déclarer doit tenir un livre de magasin
pour toutes les marchandises désigaées à l’article 1er; ce livre devra
indiquer les quantités d'objets déclarables déteaus par les intéressés, en
établissant une distinction entre les quantités saisies et les quantités
laissées dans le commerce. Il devra également mentionner les change¬
ments survenus dans ces quantités et, le cas échéant, leur mode d'utili¬
sation.
Les objets saisis doivent être conservés séparément des quantités lais¬
sées dans le commerce, et porter une marque qui les désigne comme tels.
Les mandataires des autorités militaires et civiles sont autorisés, pour
veiller à l'observation des présentes prescriptions, à examiner les livres
de commerce et papiers d'affaires aissi que les stocks emmagasinés.
Article 8.
Déclarations ulterieures au jour du relevé.
Quiconque, après le jour du relevé, recevra des marchandises du genre
désigné à l'article 1er, devra les déclarer dans les 3 jours de l'entrée en
possession, qu'il ait ou non un droit de propriété ou de dispositioa sur
elles et qu'il s'agisse ou non de quantités déjà déclarées et laissées dans
le commerce en vertu d'un arrêté, à moins toutefois que l'acquisition
n'ait lieu pour l'usage personnel de l'acquéreur, dans les limites
normales.
Les marchandises à déclarer ultérieurement qui auront été importées
dans le territoire du Gouvernement géaéral après le jour du relevé ou y
auront été fabriquées après cette date, seront soumises aux mêmes dis¬
positions que les marchandises s'y trouvant le jour du relevé. Les
marchandises qui, le jour du relevé, se trouvaient déjà dans le territoire
du Gouveraement géaéral et y étaieat déclarées, restent exemptes de la
saisie (bien que devant être de nouveau déclarées) si elles appartiennent
aux 10 % laissés dans le commerce en vertu de l'article 5.
Article 9.
Inefficacite des exemptions de saisie consenties antérieurement.
Les obligations résultant du présent arrêté ne sont pas modifiées par
le fait que les objets visés par l'arrêté seraient fabriqués de matières pre¬
mières, déchets, produits mi-ouvrés ou fisis, exemptés de la saisie en
vertu d'arrêtés antérieurs.
Article 10.
Impunité conditionnelle.
Les personnes détenant des objets déclarables qui auraient déjà dû
être déclarés ea vertu d'arrêtés antérieurs, ne seront pas punies et
pourront céder ces objets conformément à l'article 5 du présent arrêté,
si elles font à présent leur déclaration, à la condition toutefois qu'aucune
action ne soit pendante contre elles de ce chef.
Article 11.
Dispositions pénales.
Quiconque, volontairement ou par négligence, aura enfreist les dispo¬
sitions du présent arrêté, sera puni soit d'un emprisonnement de 5 ans
au plus et d'use amende pouvant atteindre 500 000 marcs, soit de l'une
de ces deux peines, à moins qu'une autre loi pésale ne prescrive une
peine plus élevée. En outre, la confiscation des marchandises constituant
l'objet de l’infraction pourra être promoncée dans tous les cas; elle s'im¬
posera dans les cas d'infraction volontaire.
Sont, au surplus, applicables les prescriptions de l'arrêté du 17 juin 1917
concernant l’extension des dispositions pénales des arrêtés pris au point
de vue écosomique à la suite de l'état de guerre.
Les tribunaux et commandants militaires allemands connaîtront des
infractions au présent arrété.
Article 12.
Les prescriptions des articles 5, 6, 7, 2e et 3e aliséas, et 11, 1er alinéa,
2e phrase, du présent arrêté ne sont pas applicables aux marchandises
pour lesquelles il pourra être établi qu’elles cosstituent au jour du
relevé la propriété du « Comité hispano-néerlandais » ou du « Comité
national de secours et d'alimentation ».
Bruxelles, le 10 novembre 1917.
Der Generalgouverneur in Belgien.
Freiherr voN FALKENHAUSEN,
Generaloberst.
H. G. R. 24199/11.
|
