Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>zedig en zoo braaf uitzag.</p>
<p>Zij heeft me nog eens eenen suikerbol gegeven, zegt kleine Piet, tot nadere inlichting.</p>
<p>Stil ! meent Mie-Trees, als groote menschen praten moeten kinderen zwijgen.</p>
<p>Mijnheer De Neef vermeent haar nog wel gezien te hebben, maar kan zich toch hare beeltenis niet goed voor den geest roepen. Zonderling genoeg nochtans ! eensklaps herinnert hij zich het meisje, dat hij den vongen nacht, met Zijne gezellen naar het hospitaal geleid heeft... En, wat is er van die Lenora geworden ? vraagt hij met belangstelling.</p>
<p>Niemand weet het. Zij was zoo braaf, zoo oppassend ! Allen, die haar kenden, waren zoo zeer met haar ingenomen, dat men algemeen verwonderd was haar zoo schielijk, zonder iemand vaarwel te zeggen, haren dienst te zien verlaten.</p>
<p>En is zij sedert lang verhuisd ?</p>
<p>Wacht eens even Dat moet nu zeker ongeveer vijf maanden zijn.</p>
<p>En waar nam ze de wijk ?</p>
<p>Niemand weet het.</p>
<p>Mijnheer De Neef zwijgt ; maar hoe komt het, dat andermaal het arme meisje van den vorigen nacht hem -voor den geest schiet ! Zou zij misschien in eenige betrekking met de verdwenen Lenora staan ? Alfred weet het niet, doch inwendig stelt hij zich voor het raadsel, bij zijne terugkomst te Gent, zoo mogelijk op te klaren. Voor alsnu echter, houdt hij zijne gedachten voor zichzelven en ons inziens doet hij wel.</p>
<p>Het avondmaal is weldra afgeloopen. Daar moeder afgemat schijnt en de overige aanwezigen, buiten mijnheer De Neef, door den dagelijkschen arbeid afgetobd zijn, vangt men kort nadien het avondgebed ,aan en trakt elk naar zijne slaapplaats.</p>
<p>Mijnheer De Neef vernacht natuurlijk in de schoonste</p>
</text>
|