Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>achtigste en lekkerste aardappelen voor moeder en zoon uitgezocht, en de overige, vervolgens, achter den pap, te zamen met de salade, op de groote tafel overgebracht. Een aarden pannetje met azijnsous, waarop de boteroogjes te tellen zijn, wordt den broeders voorgezet, terwijl voor moeder en Alfred een botervlootje met vleeschsous opgedischt wordt. Wel heeft Alfred zich te verontschuldigen dat hij geen trek in rundvleesch heeft ; zoo hij er niet van eet zal moeder er ook niet van gebruiken. Zij weet immers wel, dat de goede jongen het slechts weigert om het voor haar te sparen en dat mag niet. Zij heeft immers aan niets gebrek.</p>
<p>Na het Onze Vader, door Piet den koejongen, luidop voorgebeden, valt men aan de groote tafel druk aan 't avondmalen, terwijl men aan de kleine langzaam peuzelt.</p>
<p>Weldra is de eetlust, die in den beginne wel iets van gulzigheid weg had aan de groote tafel, een weinig gestild en nu begint, als naar gewoonte, een algemeen gesprek en springt men van den hak op den tak. Zoo komt het, dat men ook een woordje van mijnheer Lemonnier, den tegenwoordigen burgemeester rept, die in den winter te Brussel woont en te Heuvelbeek zijn kasteel heeft. En, daar arme menschen graag over rijke lui spreken, vernemen wij door Mie-Trees en Tist Lappers dat mijnheer Lemonnier de rijkste eigenaar van drie uren in het rond is, hoe hij eene prachtkoets rijdt met twee schimmels ; hoe hij slechts eenen zoon bezit, die eenen ouden geestelijke tot huisleeraar heeft en, als ware hij menschenschuw, nooit alleen op straat te zien is.</p>
<p>Zou men nu al iets van Lenora weten ? vraagt Wantje. Lenora, wie is dat ? vraagt Alfred op Zijne beurt. Wel, antwoordt Wantje, tevreden dat zij eenige uitlegging aan mijnheer haren. broeder geven kan, Lenora, de kamermeid van mijnheer Lemonnier's zuster. Ge weet Wel, dat blonde schoone meisje, die er zoo goed, zoo</p>
</text>
|