Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>Toen hij het Kollegie verliet, was hij bekwaam om naar het Seminarie te gaan en e de zwarte kieken » aan te trekken. Moet een hoofd zoo vol kennis als dat van Alfred, niet noodzakelijk het hoofd des huizes zijn ? Immers Alfred zal advokaat worden, en een advokaat, ziet ge, ..... dat is geen boer ! Ward en Jan weten wel, dat zij enkel goed zijn om te werken en boer te blijven ; maar Alfred, die zal kunnen pleiten, en a Mijnheer » worden en de stad bewonen, en dat is niet weinig gezegd. Ook onderwerpen zij zich met overtuiging en gelatenheid aan de minste wenken van hunnen jongeren broeder, dien zij zoo innig lief hebben en hoogachten. Maar, waar is moeder ? vraagt Alfred. En nu treedt Wantje nader.</p>
<p>Moeder, moeder is niet zeer wel ; zij is een weinig ontsteld , doch de dokter verzekert , dat het wel bpteren zal. Zij heeft echter rust en versterking noodig en ligt nu te bed. Wat zal L'e verheug 1 zijn u te zien ; zij heeft van daag wel honderd maal reeds van u gesproken. Gij behoeft niet zoo zeer te schrikken, zij zal weldra beter zijn !... en, Wantje slikt eenen traan. Niet te schrikken ! Niet te schrikken ! en moeder komt haren Alfred, haren lieveling, niet te gemoet. Wantje, Wantje ! wat kent gij slecht het moederhart ! Ondertusschen betaalt Alfred den koetsier, die de som vluchtig overziet en bemerkende dat het drinkgeld niet gespaard is, vlug en zonder morren het rijtuig doet keeren, en achter den hoek der nabijstaande schuur verdwijnt. Maar zie ! daar komt moeder ook aanstrompelen. Hemel ! wat ziet zij er bleek en vervallen uit. De arme sloor wil hare uitputting en krachteloosheid verbergen en lachen maar ach.... de lach verandert in een pijnlijken trek en de zieke moeder berst in tranen uit. Alfred vliegt haar in de armen, en beiden weenen en snikken.... en allen weenen, tot Piet de koejongen toe. Zoo treden zij allen het huis binnen. Welhaast zijn de</p>
</text>
|