Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>Alfred aanvaardt de hand koel, schijnbaar onverschillig.</p>
<p>Ik heb eenen duivelschen nacht gehal ! klinkt het antwoord.</p>
<p>Wat hapert er dan aan, mijn hartedief ? Kom laat mij u eenen kus geven ! Heb ik er schuld aan, dat gij niet wel sliept ?</p>
<p>-- Misschien toch wel ! Nu, om het even..., ik wil... ik</p>
<p>Kom, wat beduidt al dat willen ?.. Zeker en vast hebt gij van het jonge meisje gedroomd, dat gij (lezen nacht naar het hospitaal gebracht hebt.</p>
<p>Het jonge meisje.... Welhoe gij weet ?</p>
<p>Zeker, zeker ! Herman is hier reeds geweest om zijn gewoon bittertje. Hij kwam van het hospitaal.</p>
<p>Herman reeds hier ! mompelt Alfred schier ontevreden. En hij heeft u verteld ?</p>
<p>-- Ha, Ha, Ha, Ha ! wat een grap ! -- Ik begrijp u niet ?</p>
<p>Raad eens waaraan het meisje leed ? Raden, raden ; wat weet ik !</p>
<p>Aan barensnood ! zij is van eenen jongen. zoon beval len, vervolgt Kaatje, die de zaak zeer grappig vindt.</p>
<p>Alfre,l slaat op Kaatjes .‘voorden geen acht, maar vraagt schijnbaar bekommerd :</p>
<p>---- Wat kwam Herman hier zoo vroeg doen ?</p>
<p>—Ja, die weet op te passen, dat ziet ge. Hij komt hier zoo dikwijls, dat ik geloof, dat hij zin in mij heeft. Nu hij is een flink jonkman.</p>
<p>Die weinige woorden zijn voldoenle om in Alfreds hart, die voor de pret bemint, het vuur der jaloezie te ontsteken. Zijne wijze besluiten zijn reeds aan 't wankelen, zijne vrome voornemens smelten weg als sneeuw voor de zon.</p>
<p>Kaatje. kent Alfreds inborst en karakter en weet, ter goeder ure, (lie kennis te benuttigen om hem in hare macht terug te brengen, wanneer hij zich daaraan onttrekken wil. Immers Kaatje bemint Alfred, doch zonder hartstocht.</p>
</text>
|