Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>handen in elk der vroegere werken, in Tijdkrans zeker niet het minst! Volkomen aan 't rechte eind heeft het Prof. Baur, waar hij zijn inleiding aldus besluit « Rijmsnoer is, als geheel, naar gehalte en gestalte, de rijkste onder Gezelle's bundels, al staan in Tijdkrans en in Laatste Verzen de stukken, die het toppunt van zijn lyrische kunst 't zuiverst verwezenlijken ».</p>
<p>Op een passus, waaruit blijkt, dat reeds in 1905, Verwey niet meer weet, hoe het, niet in '99, maar wel in '9B was, dat hij Gezelle ontdekte (16), volgt de bloemlezing, weleer, in het « Tweemaandelijksch Tijdschrift », overgedrukt. Wij vernemen dan nog, dat Gezelle, « kort daarop ter plaatsing in het Tijdschrift », Verwey « een vlaamsch-vaderlandsch gedicht zond : « Groeningen's Grootheid of de Slag van de guldene Sporen ». (Het verscheen inderdaad Mei '99). Daarbij nog dit kommentaar : « Hoewel 't nog maar een jaar was voor de Boerenoorlog ook hier vaderlandsche gevoelens weer wakker riep, waren deze mij op dat oogenblik nog het minst belangrijk en gaf mijn keus dien kant van zijn wezen niet. Ik moet er bijvoegen dat juist het Rijmsnoer dat ook niet deed ». Welke bundel deed het dan wel? Beweerde nochtans Verwey, daar niet even nog, dat juist Rijmsnoer het meest de bewondering afdwong? Ging zijn keus dan niet denzelfden kant uit als zijn bewondering? Of is er, bij hem, van echte bewondering voor Gezelle wel ooit spraak geweest?</p>
<p>Afgezien van enkele regels uit een voordracht te Groningen (1915) « Onderscheid en overeenkomst » (17) : « Zoo was ook bij onze zuiderburen, Gezelle zonder twijfel een vlaamsch dichter, maar dat niet in de eerste plaats. Zijn gedichten kwamen voort uit germaansch natuurgevoel en het geloof van de katholieke christenheid. Hij had in de zelfde jaren toen wij het deden, een zelfde kritiek als wij op de taal geoefend » (let vooral op dat « een zelfde kritiek als wij », een gezegde, dat Verwey later verloochende),</p>
</text>
|