Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>deel een zoo groote plaats inneemt, wordt het moeilijk op het geheel te letten », vervolgens « terwille van Gezelle's idee : het heele westvlaamsche leven in een boek te belichamen, kan men toch ook niet geheel de waarde of onwaarde van de enkele gedichten op zij zetten ». Gezelle's gelegenheidspoëzie « in haar geheel » overwegend, a treft het dat hij, uit zuivere liefde voor het in zijn streek gangbare en verstaanbare, toch tevens zijn onmacht als dichter bewezen heeft ». Op weinige uitzonderingen na (aldus de verzen aan zijn leerlingen; « aan deze had hij door een nieuwe bezielde onmiddellijkheid een eigenschap meegegeven die ze voorbeeldig maakte ») weet hij die poëzie « niet op te heffen tot een vorm die de soort vernieuwt en haar, ook buiten zijn streek, tot voorbeeld stelt ». (Is alleen voor Gezelle dan, het quandoque dormitat... niet geldig ?).</p>
<p>Wordt hier de vraag gesteld, welke « de blijvende waarde is van deze westvlaamsche aanwinst voor de geheele nederlandsche dichtkunst », dan luidt het antwoord, « dat Gezelle veel geschreven heeft dat alleen tijdelijk, en in zijn streek waarde had, maar dat uit de latere en algemeenere aandacht onvermijdelijk, moet wegvallen ». Zienswijze, die men feitelijk deelen kan, in zoover ze alleen slaat op die gelegenheidsverzen welke van zuiver-poëtisch standpunt uit, volkomen waardeloos zijn. Heelemaal verkeerdelijk gewaagt Verwey dan ook van « deze westvlaamsche aanwinst » : noch voor de specifiek-westvlaamsche, noch, a fortiori, voor de geheele nederlandsche dichtkunst, kan hier, in de verste verte, spraak zijn van... hoe gering ook een aanwinst! Men denkt er bij aan de grondige opmerking van Prof. Baur : « West-Vlaanderen, katholiek en priesterlijk West-Vlaanderen, heeft den stillen man uit Kortrijk »zeker niet miskend, noch hem het voedzaam brood van de waar» deering onthouden : maar de dichterlijke grootheid in hem heeft » het, op enkele uitzonderingen na zeos weinig gevoeld, dat het om</p>
</text>
|