Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>Aldus ontstonden : « Tijdkrans » en « Rijmsnoer ».</p>
<p>« De sterkste indruk die Tijdkrans maakt, is... die van een » zorgvuldig behoede rust. Hij had zijn wereld en hij kende die, » hij had zijn taal en die kende hij ook. Nu moest men hem maar » laten tokkelen : al wat zijn wereld hem aanbracht werd dan wel » woord werd dan wel zang. Rijmreken noemde hij zijn gedichten. » Zij waren werkelijk een voortdurend spel van rijmen : woordrijm » en letterrijm. Zijn kunst was het, daarin afwisseling aantebren» gen, en toch niet klein of gezocht te worden. Er is een genietend » element in hem, en dat heeft de overhand genomen. Het is het » genot van een spelend kind, frisch en vindingrijk. Hij is nog altijd » het arme kranke klagend riet » dat hij zich vroeger voelde, maar » hij zegt het niet meer zoo onmiddellijk. Hij heeft geen hartstocht » meer die uitslaat, zijn gevoel is schuilgegaan en uit zich langs » een omweg. »</p>
<p>In tegenstelling tot « Kerkhofblommen », waarin, wegens het opzet (1), de verheerlijking van het vlaamsche land op een mislukking uitliep, heeft die thans plaats «in de bescheidener vormen van het kleine gedicht en het lied ». Tusschen deze gedichten bestaat een groot onderscheid, « niet alleen in hun onderwerp, maar ook « in de waarde die zij hebben als gedichten op zich zelf ». Naar Gezelle's bedoeling, komt die waarde, niet op de eerste plaats in aanmerking : « hij wil dat wij het geheel zien en de deelen niet buiten dat geheel, maar erin ». Verwey heeft het hier gemunt op de vele gelegenheidsdichten en -deuntjes, die «Tijdkrans »... ontsieren : rijmelarij â la Cornelis Paradijs, meent hij. Een dubbel bezwaar brengt hij er tegen in : allereerst, om de boomen gaat het zicht op het bosch te loor, of « waar één, minderwaardig</p>
<p>hemel... hij zag ze in de feesten, diensten, gebruiken van den godsdienst ». Daar waren natuur en kerk, almanak en brevier : « twee aspecten van eenzelfde heilige cirkelgang ».</p>
</text>
|