Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>zou de zachtzinnige Hugo Verriest, bij uitlatingen van dit allooi luid geprotesteerd hebben; hij, die ook geen vrede had met den « zalvenden toon » van Walgrave's uiteenzetting der Rousselaarsche periode). « De fout van den leeraar » is, gelukkig, « de ontwaking van de beste Gezelle, van de dichter Gezelle geweest. » Die beste Gezelle « was niet de boven de wereld staande ziener, hij was de bezetene, de hongerende naar vriendschap, de lijdende en genietende minnaar van natuur en kunst, van kinderen en jongelingschap. Hij was de dichter van juist die gedichten, die hij in de jaren 1857-1861 geschreven heeft ».</p>
<p>Thans over « Kerkhofblommen ».</p>
<p>Daarin ontdekt Verwey, in eerste instantie, het alweer mislukt opzet : « Als hij ooit gehoopt heeft boven zichzelf te kunnen » uitstijgen, meer te kunnen zijn dan enkel een lyrisch dichter, en » zijn idee van een nog levend katholiek West-Vlaanderen als een » schoone zichtbaarheid buiten zich te kunnen stellen, dan moet het » toen zijn geweest... Als dit werk geslaagd was zou Gezelle met » één slag alles bereikt hebben wat hij zich droomde. De priesterlijke » wijding, het vlaamsche land met zijn oude gebruiken en gezins» leven, de katholieke eeredienst, dat alles tezamen zou in één beeld » verheerlijkt en vereeuwigd zijn geweest. Maar het is niet » geslaagd : men voelt de opzettelijkheid en blijft onontroerd. » Men vraagt zich af, na deze verguizing van een der zuiverste meesterstukken onzer litteratuur, bij wien het opzet er dikst op ligt! Ook met « Het Kindeke van de Dood » slaagde Gezelle niet, « toon en onderwerp trachten vergeefs één te worden ». Per slot van rekening : « eerzuchtige pogingen tegenover zijn talent » ; zijn « ware toon » lag « in de onmiddellijkheid van zijn persoonlijkste liederen ». Zulke waren er reeds in « Dichtoefeningen » ; in « Gedichten, Gezangen en Gebeden » zijn er meer te vinden. « Zijn » gedachte, die altijd stroomen wou, is niet enkel gedachte meer, ze</p>
</text>
|