Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>Na « lang uitgeweid » te hebben over Gezelle's « neiging, bijna tot hebbelijkheid geworden », tot scandeeren, verzekert Verwey, andermaal, dat de kunstenaar Gezelle, « niet, zooals sommige ver» eerders meenen, in dienst stond van zijn priesterschap. Hij was » vrij daarvan en berustte in een eigen natuurlijke aanleg, die het » heele overige leven als stof gebruikte, en meer zich zelf was naar» mate hij meer van die stof kon loslaten en alleen het essentieele » ervan overhield. Vandaar dat we hem als kunstenaar zien » groeien, telkens als hij het uiterlijke minder en het innerlijke meer » acht, als hij de opgelegde wet voorbijziet terwille van de lief» hebbende overgave, of de uiterlijke vormen van den eeredienst » terwille van het hart... Innerlijke vroomheid, die geen ander » uiterlijk meer behoefde dan verzen, dat is de uiteindelijke Gezelle » geweest. » Zoo oordeelt alleen, iemand die niet begrijpt, dat het priesterschap geen starre leer is, staande buiten, en drukkend op den mensch, maar ook een levensbeschouwing met den mensch vergroeid, onafscheidelijk-één met zijn heel wezen. De innerlijke vroomheid van Gezelle is essentieel een priesterlijke; geen ander kon hem dat sublieme « Ego Flos» ingeven. Zijn inleiding over Gezelle's rythmiek besluit Pater van Ginneken aldus : « Zoo geldt voor Gezelle wat Albert Verwey » gezegd heeft van den katholieken Joost van den Vondel : Gezelle » is vooral groot geworden in zijn Geloof, want in de sfeer van » 't katholicisme is hij gegroeid tot boven het middelmatige. Het » katholiek geloof is de bodem geweest, waaraan hij de levenssappen » onttrok, niet alleen voor zijn priesterleven maar vooral voor zijn » dichterschap. »</p>
<p>Wat Verwey schreef over Vondel, had hij, met het oog op Gezelle, gerust mogen herhalen; voor dezen laatste geldt het immers nog in hoogere mate. Wat viel hem dan zoo erg tegen in Gezelle? De z. g. Holland-hater? de priester? de metriek? De</p>
</text>
|