Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>ders sterven bij gemis aan moedermelk.</p>
<p>--- Gij zoudt toch, uit geldzucht, geene min van mij willen maken en uw eigen kind te kort doen ?</p>
<p>Ja maar, zie eens, en nu wijst hij op den boezem zijner vrouw, druipende van de moedermelk.</p>
<p>Welnu ?</p>
<p>En Jef ken, mijn petekind, die zijne arme moeder verloor.... Hein kan niet verder spreken</p>
<p>Gij hebt gelijk, bevestigt de goede vrouw, trekt met geestdrift haren man tot zich en kust hem zoo vurig, zoo vurig, als wilde zij hem onder hare kussen smachten.</p>
<p>Meer blijken van toestemming vergt Claessens niet. Hij grijpt zijne pet en snelt de deur uit. Een uur nadien komt hij, met zijn petekind op den arm naar huis, zonder zich te bekommeren over het vreemd vertoon, dat hij aldus maakt.</p>
<p>Moeder! roept hij reeds van aan de voordeur, moeder! hier ben ik met den kleine.</p>
<p>Vrouw Claessens beschouwt met liefde en teedere belangstelling het arme kind, dat het op een schreeuwen gezet heeft, terwijl zij haren man, schijnbaar verwijtend, toespreekt : Wel man, hoe kunt gij toch zoo onhandig met een kind omgaan ? Waarlijk, gij hebt er noch manier, noch verstand van ! Kum, mijn lieveling, vervolgt ze, en met eene bezondere handigheid den vrouwen, maar vooral den moeders eigen, legt zij Jefken sussend aan hare borst en terwijl zij nogmaals mompelt : Die mannen ! die mannen ! dat heeft van niets verstand ! is het kind reeds gepaaid en zuigt en slokt als een snoeksken. Zoo heerlijk doet hij zijn buikje te goed dat hij van de borst, op pleegmoeders schoot, in slaap valt. Claessens neemt hem op en legt hem, zoo zacht en handig mogelijk naast zijnen kleinen Petrus in de wieg, waarover het scherpe moederoog en oor, als eene Voorzienigheid, waakt.</p>
<p>Den tienden dag, doet moeder Claessens reeds haren kerkgang. Een dag later staat zij voor de strijkplank en ver-</p>
</text>
|