| Full text |
—
insisisinsinses
ree
asantenienienies
u
aee
nisiaiaittanikeaneiatasasaaniaias
über Verheimlichung von Waffen
und Munition.
Unter Aufhebung der Bekanntmachung
vom 16. Juli 1915 (G. & V. Bl. S. 793)
verordne ich wie folgt :
Artikel 1.
Die Herstellung und der Besitz von Waffen
und Munition ist der Bevölkerung verboten.
Ausnahmen können die Gouverneure bewil-
ligen.
Artikel 2.
Zu den Waffen rechnen alle Arten Schuss-
waffen und blanke Waffen.
Als Munition sind äusser den fertigen für
Waffen verwendbaren Patronen auch die der
Herstellung von Patronen dienenden Bestand-
teile anzusehen.
Altertümliche oder künstlerisch bedeutende
Gegenstände können mit Genehmigung der
Kommandanturen, die über die Waffeneigen-
schaft im Sinne des Absatz 1 befinden werden,
den Besitzern verbleiben.
Artikel 3.
Wer Waffen oder Munition herstellt,
solche wissentlich in seinem Besitz hat, sie an
andere Personen überlässt oder anderen zu
ihrer Erlangung behilflich ist, wird mit Zucht¬
haus, in minder schweren Fällen mit Gefäng-
nis nicht unter einem Monat bestraft.
Geht aus den Umständen hervor, dass die
Waffen oder die Munition dazu bestimmt sind,
gegen die deutsche Gewalt verwendet zu
werden, so tritt die Todesstrafe ein.
Artikel 4.
Mit Zuchthaus bis zu 5 Jahren, in minder
schweren Fällen mit Gefängnis nicht unter
drei Monaten wird bestraft:
a) wer einen anderen zur Begehung
eines Verbrechens gegen Art. 3 auf-
fordert oder anreizt,
b) wer von einem Verbrechen gegen
Abs. 2. Art. 3. glaubhafte Kenntnis
erhält und es unterlässt, der Militär¬
behörde Anzeige zu machen.
Artikel 5.
Munition im Besitze hat, oder wer die Ein-
unterlässt, wird mit Gefängnis und mit Geld¬000 mark boete of met éen van
strafe bis zu 10.000 Mark oder mit einer
dieser Strafen bestraft.
Artikel 6.
Neben jeder Strafe ist auf Einziehung der
Waffen und der Munition zu erkennen, ohne
Unterschied, ob sie dem Täter oder einem
Teilnehmer gehören oder nicht.
Artikel 7.
Zuständig sind die Militärgerichte, bei
Zuwiderhandlungen gegen Art. 5 auch die
Militärbefehlshaber.
over het verborgen houden van
wapens en schietvoorraad.
Brüssel, den 3. April 1917.
(Staatsdr.— Nr. 849.)
G. G. III. 556.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr VON BISSING,
Generaloberst.
Onder de opheffing der bekendmaking van J'abroge l'avis du 10 janvier 1915 ainsi
vom 10. Januar 1915 und der Verordnung 10 Januari 1915 en der Verordening van que l'arrêté du 16 juillet 1915 (Bull. off. des
16 Juli 1915 (Wet- en Verordeningsblad, lois et arr., p. 793) et arrête ce qui suit :
bl. 793), verorden in het navolgende :
Artikel 1.
en schietvoorraad te vervaardigen en in bezit
te houden. De gouverneurs kunnen uitzonde-
ringen toestaan.
Artikel 2.
Als wapens zijn te beschouwen alle soorten
schietwapens en blanke wapens.
Als schietvoorraad gelden buiten de afge-
werkte, voor wapens bruikbare patronen ook
de bestanddeelen, die tot het vervaardigen van
patronen dienen.
Ouwerwetsche of als kunststuk van waarde
zijnde voorwerpen kunnen met toelating der
Kommandanturen, die over de eigenschap der
wapens in den zin van het 1se lid te beslissen
hebben, den bezitters gelaten worden.
Artikel 3.
Wie wapens of schietvoorraad vervaardigt,
of willens en wetens in zijn bezit heeft, ze aan
andere personen overlaat of anderen helpt ze
in bezit te krijgen, wordt met dwangarbeid,
in lichtere gevallen met ten minste éen maand
gevangenis, gestraft.
Blijkt uit de omstandigheden, dat de wapens
of de schietvoorraad bestemd zijn, om tegen
het Duitsch gezag gebruikt te worden, zoo
wordt de doodstraf uitgesproken.
Artikel 4.
lichtere gevallen met ten minste 3 maand
gevangenis, wordt gestraft :
a) wie een ander tot het begaan van een
misdrijf tegen artikel 3 uitnoodigt of
aanzet,
b) wie op geloofwaardige wijze kennis
krijgt van een misdrijf tegen het 2e lid
van artikel 3 en verzuimt dit bij de
krijgsoverheid aan te melden.
Artikel 5.
Wer aus Fahrlässigkeit Waffen oder raad in bezit heeft, of wie verzuimt, de toe-
lating bedoeld onder het 3° lid van artikel 2
holung der Genehmigung in Art. 2 Abs. 3 aan te vragen, wordt met gevangenis en met marcs, ou de l'une de ces deux peines à
beide straffen gestraft.
Artikel 6.
Bij elke straf moet bovendien de verbeurd-
verklaring van de wapens en van den schiet- tions, peu importe que celles-ci appartiennent
voorraad worden uitgesproken, om het even
of zij al dan niet den dader of een mede- complice.
plichtige toebehooren.
Artikel 7.
De krijgsrechtbanken, voor overtredingen
tot oordeelvellen bevoegd.
Brussel, den 3° April 1917.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr VON BISSING,
Generaloberst.
D
concernant la détention prohibée
d'armes ou de munitions.
Article 1er.
Il est défendu aux habitants de fabriquer ou
Het is aan de bevolking verboden wapens de détenir des armes ou des munitions. Des
exceptions pourront être consenties par les
gouverneurs.
Article 2.
Par armes, il faut entendre les armes
de tir et armes blanches quelconques.
Doivent être considérés comme munitions,
non seulement les cartouches finies, prêtes à
être employées dans les armes, mais encore
les divers éléments constitutifs des cartouches.
Les objets d'antiquité ou ayant une valeur
artistique importante pourront être conservés
avec l'assentiment des « Kommandanturen »,
qui auront à établir s'il s'agit ou non d'armes
aux termes du 1° alinéa.
Article 3.
Quiconque fabriquera des armes ou des
munitions, en détiendra sciemment, en cédera
à autrui ou aidera des tiers à s'en procurer,
sera puni d'une peine de travaux forcés ou,
dans les cas moins graves, d'un emprisonne¬
ment d'un mois au moins.
S'il résulte des circonstances que les armes
ou les munitions devaient servir contre le
pouvoir allemand, c'est la peine de mort qui
sera prononcée.
Article 4.
Sera puni de 5 ans de travaux forcés au
Met ten hoogste 5 jaar dwangarbeid, in plus ou, dans les cas moins graves, d'un
emprisonnement d'au moins 3 mois :
a) quiconque aura invité ou incité un
tiers à commettre un des crimes prévus
à l'article 3;
b) quiconque, de source digne de foi,
aura reçu connaissance d'un des crimes
prévus à l'article 3, 2° alinéa, et aura
omis d'en prévenir l'autorité militaire.
Article 5.
Quiconque, par négligence, détiendra des
armes ou des muaitions, quiconque aura omis
Wie uit nalatigheid wapens of schietvoor- d se procurer l'autorisation prévue à l'arti-
cle 2, 3° alinéa, sera puni d'emprisonnement
et d'une amende pouvant atteindre 10,000
l'exclusion de l'autre.
Article 6.
Indépendamment de la peine, on pronon¬
cera la confiscation des armes ou des muni¬
ou non à l'auteur de l'infraction ou à un
Article 7.
Les infractions au présent arrêté seront
jugées par les tribunaux militaires; celles à
van artikel 5 ook de krijgsbevelhebbers, zijn l’article 5 pourront l’être aussi par les com-
mandants militaires.
Bruxelles, le 3 avril 1917.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr VON BISSING,
Generaloberst.
|
