Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>En zwaarhoofden duchten In weelde zoo groot 't Verstikken der vruchten</p>
<p>Uit wit en uit rood!</p>
<p>Reeds met het derde vers begint de cerebrale inzinking.</p>
<p>(25) Het blijkt intusschen een raadsel hoe Prof. Baur, het Leidingessay van Verwey, « fraai en rijk > heeten kan. (Cfr. Bio- en bibliogr. Inl. bij Dichtoefeningen, blz. 220, voetnota). Kollegialiteit mag niet enkel een woord zijn, maar toch nergens ontaarden in vergissing. Vrij van vergissing is ook niet de meening dat, met het « ietwat uit de hoogte richten » van Gezelle's jeugdwerk, zou gemoeid zijn Verwey's kalvinisme (zie « Uit Gezelle's Leven en Werk », •blz. 161 en 199, nota 5) ; Verwey behoort immers, naar eigen bewering (Nieuwe Taalgids, jaarg. 36, nr 1), niet tot het kalvinisme. Dat hij er geen positieven godsdienst op nahoudt, maar alleen een wijsgeerige levensbeschouwing, blijkt trouwens allerduidelijkst uit zijn werk.</p>
<p>Felix Timmermans</p>
<p>(1) Uit de fransche bewerking, « Qu'est-ce que l'Art », Parijs, '9B : « Le grand mal que font les critiques c'est que, n'étant pas émus par l'art, ils portent de préférence leur attention sur les productions entièrement inventées, les louent, les posent comme modèle. C'est le cas de tous les critiques, car s'ils pouvaient être émus par l'art, ils n'entreprendraient pas la táche impossible d'expliquer les ceuvres d'art. Voici pourquoi ils couvrent d'éloges, avec tant d'assurance, les tragiques ,grecs, Dante, Tasse, Milton, Shakespeare, Goethe ; parmi les écrivains nouveaux, Zola, lbsen ; dans la musique de ce siècle, Beethoven, Wagner. Et pour justifier leurs éloges, fondés sur le raisonnement pur, ils inventent des théories (telle la célèbre théorie de la beauté) ; alors des écrivassiers, et méme des hommes de talent, composent suivant ces théories, tandis que de véritables artistes se contrasignent et s'y sou metten t.</p>
<p>« C'est gráce seulement aux critiques, qui louent aujourd'hui les productions grossières et souvent insensées des anciens grecs : Sophocle, Euripide, Eschyle, Aristophane surtout ; parmi les plus récents : Dante, Tasse, Milton, Shakespeare; dans la peinture, tout Raphaël et tout Michel-Ange, y compris son absurde Jugement dernier; en musique tout Bach et tour Beethoven, y compris ses dernières ceuvres ; c'est gráce aux critiques, dis-je que sont devenus possibles aujourd'hui les lbsen, Maeterlinck, Verlaine, Mallarmé, Puvis de Chavannes, Klinger, Bcecklin, Stuk, Schneider, Wagner, Liszt, Berlioz, Brahms, Richard Strauss, et toute la masse enorme des irnitateurs dans tous les arts (blz. 200-'O2). » Alle vroegere kunsttheorieën zijn dus uit den booze, vooral omdat ze er de schoonheid mee bemoeien ; er moet dus iets anders op gevonden. Tolstoj is dadelijk klaar met een ander... theorie, de zijne, de eenig-gangbare. Ze komt hierop neer : « L'art n'est</p>
</text>
|