Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>telkens was hij teruggeschrikt voor de gevolgtrekkingen die hij gedwongen werd te maken. Dan legde hij banden aan zijn geest en liet zijn hart maar bloeden. De tijd, die heelmeester van zoovele wonden, die stelper van zoovele tranen, zou misschien ook bij hem zijn uitwerking niet hebben gemist, indien de politieke gebeurtenissen en de rampen waarvan hij getuige was, niet telkens zijn hart op nieuw doen lijden en zijn geest getroffen hadden. En heviger dan ooit was de strijd in zijn gemoed geworden; hij leed onzeggelijke smarten. Daar lag hij als gebroken onder het gewicht zijner denkbeelden en pijnen, geslingerd tusschen eene plechtige belofte en den opstand waarnaar zijne geschokte ziel hem dreef. Van tijd tot tijd ontsnapten zware zuchten aan zijn geprangden boezem. Eindelijk richtte hij langzaam het hoofd op, en, het op de linkerhand latende leunen, sprak hij: Och God, wat is mijn lijden groot! Waarom hebt gij in mijn geest dien twijfel laten dringen? Heb ik dan zooveel misdaan om zoo gestraft te worden, was mijn geloof zoo zwak, heb ik mijne plechtige belofte om mijn leven aan uwe leer, aan ute wijden, niet rechtzinnig en welgemeend afgelegd, om mij zulke wreede proef op te leggen! Heb medelijden met een armen gefolterden jongeling! En smeekend sloeg hij de oogen naar den hemel. Echter OP nieuw aan den strijd die in zijn binnenste woedde onderhevig, zeide hij op verdrietigen toon : Dien twijfel, alweér dien twijfel, altijd dien twijfel! Ach, wat heeft hij mij reeds doen afzien! En nogthans alvorens hij mijn hart was komen doorboorden, alvorens hij mijn geloof aan het wankelen had gebracht, hoe gelukkig was ik niet, wat zalige stonden heb ik niet genoten! Ik geloofde in mijn godsdienst, in zijne heerlijke menschlievende roeping, ik geloofde in God almachtig, alwijs en algoed en zond mijn gebed, gansch mijn hart tot hem, hem mijn minste</p>
</text>
|