Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>Zoo dus, mijn moedige vrijwilliger, gij zegt ook warme steenen te hebben gevonden op de plaats waar gij dit alles hebt opgenomen. Ja, generaal, antwoordt de soldaat. Warme steenen, die ongetwijfeld door de Hollanders gebruikt zijn om hunne soepketels op neér te zetten en er tusschen vuur aan te leggen. Zoo dat de vijand ons zoo weinig vooruit is. —Zeer weinig generaal. Ik geloof niet dat hij reeds één uur die plaats kan verlaten hebben, want met de weinige klaarte die de nacht mij schonk, bemerkte ik nog heel duidelijke sporen der Hollanders in den grond. Dat is ernstig, spreekt de generaal tot zich zelven, en de stem verheffende, gaat hij voort : En gij hebt u bij die ontdekkingen niet bepaald? Neen, generaal, ik heb meer willen weten en ben buiten alle verwachting gelukt. Gelukt, wat wilt gij zeggen? Spreek. Toen ik die versche sporen bemerkte, deed ik mijne</p>
<p>Leopold 1 zich bevond en André daarop een oog in het zeil wilde houden. Eens soldaat, had hij door zijnen iever, moed en door zijn onversaagd karakter het vertrouwen zijner oversten gewonnen, en werd hij dikwijls met gevaarlijke ondernemingen gelast, tot wier gelukken zooveel tegenwoordigheid van geest, scherpte van blik als stoutmoedigheid werd vereischt. Zijne bemorste laarzen en kleéren toonden op nieuw dat hij van zulk een post terugkeerde en dat hij dikwijls, tot het gelukken zijner doeleinden, zich plat op den buik had moeten uitstrekken. Op de tafel vóór Niellon liggen eenige smalle lederen banden, pompons en andere kleinigheden tot de soldaten kleeding behoorende. Na er gedurende eenige oogenblikken op gestaard en diep nagedacht te hebben, richt generaal Niellon op eens het hoofd op en zegt:</p>
</text>
|