Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>gegeven, of in alle de kerken der omliggende gemeenten donderde het van op den predikstoel banbliksems tegen hein en tegen diegenen, welke hem nog de hand reiken of hem groeten zouden. Met verwoedheid predikte men tegen hem, want vele priesters begrepen wel Paul's daad en, inwendig verbitterd omdat zij gevoelden dat hij hooger stond dan zij, wetende dat zoo een voorbeeld, wanneer het op de massa werkte, den invloed der Kerk een doodelijken slag kon toebrengen, scholden, lasterden zij den moedigen jongeling, aldus zich zelven witwasschende door hem te bevuilen. Paul had de toelating gevraagd eene afscheidsrede te mogen houden, om aan zijne parochianen de beweegredenen zijner daad uiteen te zetten, maar dit was hem volstrekt geweigerd geworden. De Kerk liet het niet toe dat hij sprak alvorens heen te gaan? evenmin als de tyran het toelaat, dat zijn slachtoffer nog een laatste woord op het schavot uitspreekt en het door tromgeroffel doet versmachten. Paul verliet dan het dorp in een rijtuig. De fanatieken hadden een komplot gesmeed en zijn vertrek door een schandaal willen doen vergezeld gaan. Het lukte niet; verscheidenen deden wel mede in het huilen en schelden, maar de grootste meerderheid der parochianen bleef stil. Dit trof Paul. Die boeren en boerinnen, wiens geheclatheia aan den godsdienst hij kende, moesten hem wel bemind hebben, om op dit beslissend oogenblik niets tegen hem uit te voeren. Toen het rijtuig door het dorp reed en hij,een blik in de straat wierp, zag hij verscheidene vrouwen en zelfs eenige mannen die weenden, hunne tranen trachtende te</p>
<p>verbergen. Dit schouwspel roerde hem zoodanig, dat ook zijne oogli vochtig werden. Het beklagende dat hij die goede lieden verdriet aandeed+</p>
</text>
|