Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>» beziet ons, beziet terug de schoentjes en gaat naar buiten eens » zien naar ons Polleken.</p>
<p>» Waar is ons Polleken ? hoort ge uw vrouw aan den hond » vragen. Dan moet ge vloeken of weggaan. En dat speelgoed! Ge » verbergt het op den zolder, al hebt ge meer goesting om het in » uw glazen kast te zetten. Mijn vrouw zat er eens bij te knielen. » Toen heb ik er een laken overgelegd. Maar als ik alleen thuis was » kroop ik den zolder op, ik liet het paardje touteren en het moleken » draaien... ».</p>
<p>Wie een thematische studie over den boer in de vlaamsche letterkunde wenschte te schrijven, of alleen maar een bloemlezing samen te stellen met het oog op hetzelfde onderwerp, zou daarbij de zondaggenoegens van den buitenmensch een vooraanstaande plaats dienen te verzekeren. Stof te over trouwens, alleen maar bij een Buysse, een Streuvels, een van de Woestijne (hoe deze aristokratische stedeling, met zijn « Boer die sterft »> daarin zoo heerlijk slaagde?) en thans weer bij Timmermans.</p>
<p>« Ha! 't was een schoone beloken Paaschdag. Met een verzui» verd gemoed, in mijn witte hemdsmouwen waar de wind in speelt, » met een sigaar op mijn verkenstand, wandelde ik fier de velden » rond. Mijn blijdschap loofde God!</p>
<p>» Ja die zondagen zijn voor ons boeren van grooten tel, niet » omdat we rusten van het werk, maar rusten om opnieuw te kunnen » beginnen. 's Morgens naar de mis, dan eenige pinten, vet vleesch » op de tafel, een uur op 't gemak zitten, of gaan slapen in den » beemd, eens gaan bollen en dan gaan wandelen op uwen alleen, » over beek, door bosch en veld. Alles is op zijn zondags, stiller, » zachter, zelfs de kiekens worden het gewaar en de beesten in de » wei. En de avond komt zoet, ge zet u aan de deur. Altijd maar » naar 't veld te zien, dat eeuwige veld waar ge in geworteld zijt. » De vrouw is in de geburen, de kinderen in 't dorp zeker. En dan</p>
</text>
|