Full text |
— 126 —
beeldingen meer, die door de bastaerdvlamingen uit-
gevonden waren.
Indien Jan Breydel door den Deken der wevers niet
ware wederhouden geweest, zouden die schandelyke
schilderyen het volk niet lang verbitterd hebben ; maer
nu verkropte hy zyne spyten aenzag het alles met een
somber geduld. Deconinck had hem doen begrypen dat
het oogenblik niet gekomen was.
De Cathelynestraet was op hare geheele lengte met
sneeuwwit lynwaed en lange loofkransen behangen.
De huizen der Leliaren droegen verwelkomende jaer-
schriften : op kleine vierkante standaers brandde aller-
lei reukwerk in prachtig gedrevene vaten; en jonge
maegdekens strooiden de bladen der veldbloemen op de
straet. — De Cathelyne poort langs dewelke de Vorsten
inde stad treden moesten, was van buiten met prachtige
behangsels van kostelyk schaerlaken bekleed. Allegori-
sche tafereelen spraken er den lof der vreemden , en las-
terden den Leeuw , dit zegeryke teeken van het voorge-
slacht. Acht engelen waren bedektelyk by de poort
op den wal geklommen, om den welkom te blazen en
den Vorst aen te kondigen.
Op de groote Markt stonden de Ambachten met
hunne Goedendags in diepe gelederen langs de huizen
geschaerd. Deconinck aen het hoofd der wevers had
zynen rechter vleugel tegen de Eiermarkt gevestigd ,
Breydel met het ambacht der Macecliers m stond tegen
de zyde der Steenstraet; de andere ambachten waren
1 Zoo hiet men de beenhouwers in Brugge.
— 127 —
in mindere scharen tegen den anderen kant verdeeld.
De Leliaren en byzonderste edelen der stad hadden
zich onder de Hal op een prachtig schavot vereenigd.
Ten elf uren gaven de engelen die op de wallen
stonden, het teeken van de aenkomst der Vorsten, en
de koninglyke stoet kwam eindelyk langs de Cathelyne
poort in de stad. 1
Vooruit renden vier wapenboden op schoone witte
peerden ; aen hunne bazuinen hing de baniere van
Philippe le Bel, hunnen. Meester, met gulden leliën op
een blaeuw veld. Zy bliezen eenen zoetluidenden tocht,
en bekoorden de aenhoorders door hunne kundige sa
menstemmingen.
Twintig treden achter deze Wapenboden kwam de
Koning Philippe le Bel, op een’ hoogen draver, statig
aengestapt. Onder al de ridderen die hem vergezelden
was er geen enkele die hem in schoonheid van gelaets-
trekken te boven gig: fyne zwarte haren rolden in
twyfelachtige krullen op zyne schouders; en streelden
de zuiverste wangen welke ooit op een vrouwengelaet
geblonken hadden. Eene lichtbruine tint, die op zyn
gansch wezen verspreid was, gaf er manlykheid en na-
druk genoeg aen: zyn grimlach was zoet en zyn voor-
komen zeer beminlyk. Daer by eene hooge gestalte, wel-
gemaekte leden en kundige houding, maekte hem de
1 Dye Grave Guy ende die syne dus in vanghenesse blyvende , die co-
nine Phelips occupeirde en hiìlt Vlaenderen te synen behoeve, eude hi in
Persoone metter coninghinne vysenteirde Vlaenderen , te wetene Ghendt,
Brugge en Ypere met haerlieder Casselryen.
Die excellente Cronike
? |