Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>jongen van de voute was geleid geweest, en in den hoek van den lieerd stond, langs een der mannenmenschen. De persoonen die in huis waren, zaten rond liet vuer, en geen een had nog den moed gevonden om te spreken : altyd waren zy wachtende en vreezende.</p>
<p>De kapitein hield zich langst de venster, en bleef beweegloos. Met het slaen van den elven moest de voor- of de achterdeure door den jongen opengesteken worden; alzoo ten minsten was het, afgesproken. "1' en was maor eenige minuten meer van daer, en hy leefde nog altyd op hope dat zyne nieuwe list wel ging uitvallen. Ten minsten hy was verzekerd dat de jongen in het huis gedrongen was, anders zou hy wedergekeerd zyn in den bosch, en alles gezeid hebben. Maer hoe ging dat nu uitvallen, in de tegenwoordigheid der twee manskerels die waerschynelyk in de keuken zaten te waken? Het sloeg elve op den toren van Staden en byna ter zelfder Lyde .op de horlogie van het huis. De veertien moordenaers waren stille lyk muizen, en luisterden of er niets, nieis en zou aen de deure geroerd worden. Eenige minuten gingen voorby; men hoorde wel somtyds het een of het ander roeren van binnen, maer niets anders; de deure bleef toe. [n de keuken der hofstee', stond de jongen, die van onder het bedde was getrokken geweest, tegen cellen, hoek van de schouwe met zynen rugge geleund. Hy roerde niet, maer zyne oogen gingen nooit van de voordeure : hy bezag er al de deelen van en onderzocht misschien of er geen middel zou geweest zyn van weg te springen en de schuiven en grendels in eenen trek los te maken. Niemand en sprak tegen hem, om dat zy allen overtuigd waren dat hy stom was. Als het elve sloeg, regtte hy zich meer op; zyn hoofd (kulde, en met zyne oogen scheen hy de wyzers der slaende horlogie Ie zoeken; maer zoo seffens nadien, nam hy‘ zyne eerste houding. Hei gemekte vyf, tiene, tot vyftien minuten later, en altyd dezelfde minste en dezelfde stilzwygendheid. Korts nadien, men hoorde klaer eene scharting aen de voordeure van het huis; het was 'bik een zwaer hand dat er langsten ging om naer de klinke te zoeken. De twee gezusters sprongen op van bunnen stoel, de twee mannen keeken omme, en draeiden zich anders om de deure te kunnen zien. Op dien °ogenblik, en zonder tegenweer, sprong de stomme jongen ter zyde weg, en vooraleer men gezien had waer hy ging of wat hy doen wilde, had hy twee grendels der deure uitgeschoven, en hy was al aen het springslot om het open te vringen, _toen een der twee mannen, radende wat er gebeuren moest, toesprong, hem by den nekke greep, en acbterwaerts over op den vloer deed tuimelen. Herhaelde slagen van voeten en vuisten bokten al buiten tegen de deure, maer zy wederstond en bleef toe. Nog eens, men hoorde niets meer : zelfs geen stappen van menschen. De gezusters Kloosters, bevende en huilende, waren in eenen hoek gekropen; de jongeling lag nog op den grond en een der mannen boven hem; de andere had de grendels weder ingesteken, een geweere vastgegrepen, en zich bereid tot, wederstand, maer geen een van de twee had een enkel woord gesproken. Te midden der diepste stilzwygendheid, kwam er een zware stemme door eene splete van de venster roepen :</p>
<p>SCHRIKKELYKE NACHT.</p>
</text>
|