Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>moeder, een vloed van tranen stortende, zijn naam ieder oogenblik herhalende, met den linker arm om zijn hoofd geslagen en met de rechterhand zijne beide handen, reeds half koud, aan haren mond brengende, als om er warmte en nieuw leven in te ademen. Langs beide kanten van den stoel stonden Paul en Victor, elk eene hand op André's schouder latende rusten, niet wetende wat te zeggen en in stilte weenende.</p>
<p>Grietje zat op een afstand van dien treurigen groep, terwijl de oude boerin, in een hoek der kamer teruggetrokken, geen oog van André sloeg, misschien in hare verbeelding zich den doodstrijd van haren zoon voorstellende.</p>
<p>Eene plechtige stilte, slechts nu en dan door het snikken en de wanhopige kreten van mevrouw Van Acken afgebroken, heerschte in de kamer. Moeder, zeide André na eenigen tijd, moeder, uwe hand. Ik houd ze beide in de mijne gesloten, kind, antwoordde zij, meer kermende dan sprekende. Dank.., gij weent!... gij hebt gelijk.., ik word zwakker... veel... zwakker... Paul... Victor... zijt gij hier?... Ja, André, antwoordden de beide broeders, wij zijn nevena u, zie... En beide bogen zich over den zieke. .._. Dank... Nu is het... mij minder... pijnlijk... En Helena? Onze zuster is niet hier, broeder, sprak Paul, maar wanhoop niet, gij zult ze weldra terugzien; de strijd is geëindigd. Bij -het woord terugzien had de zieke bitter geglimlacht, droevig en ontkennend het hoofd geschud. Deze beide tee kenen troffen als dolken mevrouw Van Acken in het hart. Zij leed verschrikkelijk, doch dierf hare smart geen vrijen teugel laten, uit vrees haar kind nog meer over zijn toestand' te verschrikken.</p>
</text>
|