Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>hun verzekerende dat de Hollanders de gekwetsten zouden eerbiedigd hebben. Toen de beurt aan Victor en André kwam, hoorde men boven de verwarde geruchten één kreet, door alle twee aangeheven :</p>
<p>Broeder! De drij broeders hadden elkander erkend. Een kort, doch aandoenlijk tooneel greep daar plaats. Kom mede, Victor, ach, kom seffens mede, André, bij onze moeder, die hier is! Onze moeder! riepen de beide jongelingen. Ja, zij, en zij is daar, weenend van angst, denkend aan ii en niet wetende dat gij haar zoo dicht nabij zijt. Eenige oogenblikken later lagen Victor en André in Mevrouw Van Acken's armen. Wij zullen niet trachten het roerend schouwspel te beschrijven dat daar voorviel. Helaas! het had een treurig einde. Na de eerste uitboezeming der vreugde, door die onver-Wachte ontmoeting ontstaan, had Victor zich van zijne moeder verwijderd en was naar Grietje toegegaan, die in het geluk der familie deelde. Maar nauwelijks had hij. het oog door het 'venster geslagen, dat op een hof, aan het naburig buis palende, uitzicht gaf, of hij stootte een kreet uit en riep:</p>
<p>-- -Daar staat de verrader!</p>
<p>Deze kreet deed Paul en Grietje verbaasd opzien en Mevrouw Van Acken voor een °ogenblik André verlaten, die, zwak en uitgeput van lijden en aandoening, in een leuningstoel was neérgezonken. Ja, daar is de verrader, herhaalde Victor, thans luider dan de eerste maal en hij wees op koning Leopold, die in (lon hof, te midden van eenige vreemde officieren stond. Zij beraadslaagden onder elkander. Er was iets haastigs, koortsachtigs in hunne gebaren, door het dringende der omstandigheden veroorzaakt. 517</p>
</text>
|