Full text |
— 26 —
zocht een’ vriend of een’ makker om de reis door sa-
menspraek en boertery te verkorten ; zelfs waren veel
Vrouwen tot by de ridders genaderd.
Miet tegenstaende was Gwyde van Vlaenderen met
Charles De Valois nog voor aen, want niemand zou
onbeleefd genoeg geweest zyn om hen voorby te ren—
nen. Robrecht van Bethune en Willem zyn broeder
hadden hunne dravers by de zyde huns vaders ge-
bracht; Raoul de Nesle en De Chatillon waren insge—
Iyks nevens Charles De Valois, hunnen Veldheer,
genaderd. Deze sloeg de oogen met medelyden op de
witte baren van Gwyde en op het neêrslachtig gelact
van zynen zoon Willem , — en sprak:
“< Ik bid u, edele Graef, geloof dat uw smartlyk lot
my pynt. Ik gevoel uwe droefheyd als of uwe rampen
my getroffen hadden. Alle hoop is met verloren; myn
koninglyke broeder zal, op myne bede, het verleden
vergeven en vergeten.” _
“& Mynheer De Valois ” antwoordde Gwyde “gy be
driegt u. Uw Vorst heeft getoond dat Vlaenderens
“ondergang zyn hoogste wensch is. Heeft hy myne on
derdanen niet tegen my opgestookt? — Heeft hy myne
dochter Philippa niet onmenschelyk van my gerukt en
in eenen kerker gezet? — En wat wilt gy dan, dat hy
het gebouw, het welk hy ten koste van zoo veel bloeds
omvergeworpen heeft, weder opbouwe? Voorwaer gy
bedriegt u; Philippe le Bel, uw broeder en Koning, zal
my het land , dat hy my ontnomen heeft, nooit we-
dergeven. Uwe edelmoedigheid, Mynheer , zal tot het
einde wyns levens in myn’ boezem geschreven blyven ;
maer ik ben te oud om my nog met eene bedriegelyke
se Pe
hoop te streelen. — Myn ryk is uit — zoo wil het God!”
«& Gy kent myn koninglyken broeder Philippe niet,” her-
nam De Valois. “Het is waer, zyne daden getuigen tegen
hem; maer ik verzeker u dat zyn hart zoo edelmoedig
is, als dat van den besten ridder.”
Robrecht van Bethune viel De Valois in zyne rede, en
riep met ongeduld :
« Wat zegt gy — edelmoedigals de beste ridder! Breekt
een ridder ooit zyn gegeven woord —zyne trouw 2 Wan-
neer wy met onze armzalige Philippa zonder argwaen
te Corbeil kwamen, heeft uw Koning de gastvryheid
geschonden en ons allen gekerkerd. w Betaemde deze
verraderlyke daed eenen rechtzinnigen ridder — zeg 25
« Mynheer van Bethune” antwoorde De Valois met spyt
“uwe woorden zyn zeer driftig. Ik denk niet dat gy
het inzicht hebt my te hoonen of te bedroeven 2”
“Ho neen, op myne eer !” sprak Robrecht, “uwe groot-
moedigheid heeft my uw vriend gemaekt ; maer gy kunt
innmers toch niet met overtuiging zeggen, dat uw koning
een trouwe ridder is?”
« Luister” hernam De Valois “ik zeg u dat Philippe le
Bel de beste inborst der wereld heeft; maer laffe vleiers
1‘Daeromme, die Grave Guy meenende den coninc te gelievene, ten
bevele van den coninc van Vranckerycke, sandt Phelippa zyne dochter
eerlicke te Parys waert met XXX camerieren,en Robrecht huer houdste
broeder voer mede met XXX oude rudders en joncheers ‚en Robrecht huer
broeder bi avontuere bleef buten Parys. Doen syr sustre Phelippa quam
te Parys, omme te gane tot den coninc voorseyt, ende si ten pallaeyse
comende, die coninghinue deedtse vanghen met alle huere cameryeren, en
sciltenapen; ende Phelippa bleef-in des conines ghevanghenesse.”
Die excellente Cronike.
? |