Full text |
die, zeggend: »’k Heb dat dingetje al!l« had geweigerd; met
lachjes en gebaren toch nog over te halen. Wie probeerde haar
'n aardigheidje, »dat d'r nog net eventjes mee door kon«, te ver-
tellen, had gewoonlijk geen pleizier van z'n werk, want ze begreep
niet, keerde zich onwillig af; en op den duur was ze ergdet kend
geworden, sprak met niemand als d'r vriendinnen; die zich dan
nog in-hielden waar ze bij was, omdat ’t minste toespelinkje op ’t
geslachtsleven ’r kwetste.
Eens lieten ’n paar meisjes, met wie ze naar vergadering was
geweest, zich door David naar huis brengen, en plots had ze grooten
eerbied voor ’m gekregen, want met hartstochtelijke welbespraakt
heid verkritiseerde hij den spreker van dien avond: »Hij had geen
debat gevraagd, omdat-ie medelijen had met dat pedante, onwe-
tende, opgeblaze snuetertje, maar nu, onder bekenden, wou die ’t
wel zeggen: De heele redevoering, van a tot z, van begin tot end,
was geen cènt waard. En hij zei dat maar niet op eigen gezà-ag |
Gekheid, narrisjkat, hij was maar 'n nederige glimmertjesmaker,
hij had niks in te brengen as leege briefjes; maar Marrex, zijn
geestelijke fader, die was ’tmet 'm eens; zie-je, en as Marrex, die
geleerde, wetenschappelijke, door-en-door belezene denkreus ’t mit
je eens was,— nou dan konde je tegenstanders hun matjes wel
oprolle, zoo as ze dat in ’t Maleisch zeggen. De dames wiste dat
Montatuli-zaliger dat ’t Italjaansch fan ’t Ooste noemde? èn teechs
Leentje trok dien avend z'n aandacht, doordat ze, als ie haar
speciaal aansprak, heel korte, toonlooze, twijfelend geïntoneerde
antwoorden gaf. Dat wond 'm op. Hij was er aan gewend weer-
klank te vinden, als ie z’n redeneerpassic liet woeden; dat kleine,
stille Jodinnetje, scheen tegen 'm opgewassen, en dat mocht niet
voortduren: ze moest van z’n geleerdheid doordrongen worden.
Toen nu al de vriendinnen naar huis waren gebracht, en zij alleen
overbleef, begon ie ’r— tliep al tegen middernacht — met breede
gebaren te vertellen, dat hij wel begreep, wat t'r aan haar leven
ontbrak. Er was ’n weireld die tot nogtoe voor d'r gesloten was
geweest; ze leefde maar onvolkomen, hale watnzein dien int
gehéél niet. As ze wilde, zou hij d'r ’s ’n mooi boek leene, daar
kon ze ’n hoop, ’n groote hoeveelheid, 'n machtmueknleeresHlaar
koppige terughoudendheid maakte, dat-ie zich in de op goed geluk
opgeworpen kwestie, meer verdiepte dan hij bedoeld had, en ’n
paar frazes later merkte-ie onverwacht, dat t'r gevoeligheid in ’m
was opgekomen, en dat-ie nu echt belang in Lena stelde. » Kom kame-
raadje geef mijn ’n arm«, zei-die;, »dat loopt vlugger. Och, klets
nietl Wat steekt tr in, dat je ’n partijgenoot die je na’ hues
brengt ’n arm geeft? Er volgde 'n zwaarwichtige uiteenzetting
over »klein-burgerlijke« en »proletarische« moraal, vrijer verkeer
tusschen de verschillende geslachten — en toen ze ten slotte d'r
ENEN SN
? |