Full text |
Achter ’m kwam z’n vrouw, resoluut stappend op grove mans-
voeten; d'r groote grijze oogen loenschten brutaal uit t door-
ploegde vischwijvegezicht, met den stompen lolligen knobbelneus.
n Doorweekte ruig-roode cape droeg ze. An d'r arm liet ’n bleek
jongetje, met blauwe kringen onder d’ oogen en vuil-rood haar,
zich verlegen voortslepen.…
Nog ’n moment bleef David zitten, over boek gebogen, elleboog
onder kin — toen stond hij op, en stapte op z'n kromme beentjes,
rechterhand in broekzak, iets voorovergebogen, zn gasten tege-
moet, met linkerarm wuivend.
— Kom binne, kom binne l!«
Makkie, stijf buigend, met krakende stem: »Mag ’k je voorstelle.
Partijgenoot Peereboom,... me wrouws« En tjongetje dat zich
verlegen aan de cape van z\n moeder vasthield, aanwijzend: En
dit is me zoon; nò, wie bin jij, beste jonge?« De »beste jonge
drukte zich tegen z'n roode moeder aan. »No? bin je-n-'t ver-
gete? O, ’t is zoo’n rakker assie iets niet zegge wil. Kom, wat
zijn dat nou voor kure. Zâ-je 's gauw an meneer zegge wie je bint >
De bezoekers stonden nog steeds in de deuropening, en achter
hen werd ’n streep van Lena’s witte boezelaar zichtbaar.
Flauwtjes schmonselend, zacht, en op ieder woord evenveel na-
druk, kwam ’t eindelijk uit *t bleeke ventje: »Ik-bin-gezel-Gij-ijs«.
Toen deden Makkie en z’n vrouw ’n paar pas voorwaarts: bij de
tafel hielden ze halt. Gezel Gijs liet zich genadigjes meeslepen.
— Kommier, laat ik je eve van overtollige kleedingstukken ont-
lastâ,« bood de voorkomende gastheer aan. Makkies jas en de
rooie cape werden over stoelruggen uitgehangen.
— Ga zitte, ga zitte, ga zitte lui; doe of je thuis bint. Jea-
nétje sjeneer je niet, zegge ze in Mokem.
Gezel Gijs schoot tusschen tafel en Lena's stoel door, en ging bij
de boekenkast staan kijken. Daar bleef hij verder den heelen avond.
Van Emden zette zich naast David. Tengere Lena sleepte voor
tschonkige vischwijf 'n stoel aan.
In ’t heldere, wèldoende gaslicht, voelde ze zich warmpjes en ge-
noeglijk, als ’n poes in de zon. Ze knipte eens met d’ oogen, en
smakte. Toen nam ze dr lollige tafelbuur eens op... Zóó, zoo,
was dàt nu de ghoie, waar Van Emden mee, »leefdes... Ze moest
zègge... ’n goeie ruil had-ie niet gedaan.… Wat zas dieandtè..:
Wat gek toch, dat zooveel Jode mannen in de laatste tijd... ’n
goeie, brave, verstandige vrouw liete zitte, voor zoo’n individu,
niks as ’n stuk vleesch... dat al heel gauw verflenste... Ze zag
t tellekens vóór zich... De anarchist Van Oestere... en die andere …
die vroeger voor David versteld had... Nee, ze was niet conservatief :
nm ghoie was ook ’n mens, évegoed..…. ze had 'n hoop Kristen vrien-
dinne in Amsterdam... maar dat ware van die echte frissche blonde
? |